ECLI:NL:TADRARL:2020:69 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-528

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:69
Datum uitspraak: 05-02-2020
Datum publicatie: 02-04-2020
Zaaknummer(s): 19-528
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerster is, na onttrekking van mr. Z wegens mogelijke belangenverstrengeling jegens klager, de opvolgend advocaat van de wederpartij van klager in een familiegeschil. Naar het oordeel van de voorzitter valt niet in te zien waarom verweerster niet zou mogen samenwerken met mr. Z of andere advocaten en hulpverleners in pilots. Niet is gebleken dat in het kader daarvan  door verweerster vertrouwelijke informatie over klager is gedeeld of dat zij zich anderszins zich jegens klager schuldig heeft gemaakt aan een handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarnaast mocht zij als partijdig advocaat procedures jegens klager opstarten zoals gedaan. Niet is gebleken dat door de verstrekking van de BSN nummers van klager en haar cliënte aan overheidsinstanties verweerster daarmee derden heeft gemanipuleerd of op enigerlei wijze heeft misleid ten nadele van klager. Kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 5 februari 2020

in de zaak 19-528

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel van 6 augustus 2019 met kenmerk 51/19/020, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Vanaf 1 september 2016 tot en met 31 december 2018 hebben verweerster en advocaat mr. Z, deel uitgemaakt van een pilot van de gemeente H en van sociaal maatschappelijk werk onder de naam “Goed uit elkaar”. Aan deze pilot werkten advocaten/mediators en andere deskundigen mee, alsmede vertegenwoordigers van de gemeente.

1.2    Verweerster treedt vanaf 28 februari 2017 op voor de wederpartij van klager in een familierechtzaak. Zij heeft daarbij mr. Z als advocaat opgevolgd. Mr. Z had zich onttrokken aan de zaak omdat hij daarin niet vrij stond.

1.3    Per e-mail van 1 maart 2017 heeft verweerster klager over de overname geïnformeerd en klager verzocht alsnog, al dan niet via een advocaat, binnen de aangegeven termijn te reageren op het voorstel van mr. Z in zijn brief 6 februari 2017 over de zorg- en contactregeling en het kindgebonden budget. Verweerster heeft deze brief van mr. Z als bijlage bijgevoegd. Daarnaast heeft zij klager verzocht om zijn recente financiële gegevens aan haar te sturen indien hij niet zou openstaan voor het voorstel van haar cliënte, omdat verweerster dan genoodzaakt zou zijn om via een gerechtelijke procedure kinderalimentatie te laten vaststellen. 

1.4    Verweerster heeft op 1 augustus 2017 namens haar cliënte een gerechtelijke procedure tegen klager gestart. Daarbij heeft zij, onder meer, haar e-mail van 1 maart 2017 aan klager als productie bijgevoegd.

1.5    Bij beschikking van 23 oktober 2017 heeft de rechtbank de verdere behandeling van de zaak van klager en zijn ex-partner aangehouden voor zes maanden in afwachting van inlichtingen van partijen over het verloop en de resultaten van het traject Ouderschap Blijft” met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de zorg- en contactregeling, de kinderalimentatie en het hulpverleningstraject voor een van de kinderen, dan wel in afwachting van het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming indien genoemd traject niet zou slagen.

1.6    Bij brief van 19 december 2017 heeft verweerster de SVB verzocht om haar in de genoemde concrete situatie informatie te verschaffen. Per e mail van 29 december 2017 heeft verweerster, na telefonisch contact met mevrouw R van de SVB, nog de BSN nummers van klager en haar cliënte doorgegeven.

1.7    Klager en zijn ex-partner zijn na ondertekening van een overeenkomst begonnen aan het langdurige traject “Ouderschap Blijft” bij Jarabee. Het intakegesprek heeft plaatsgevonden bij de gemeente H. Daarbij was mevrouw IJ maar ook mevrouw M namens de gemeente H aanwezig. Mevrouw M maakte toen ook deel uit van de pilot, “Goed uit elkaar”.

1.8    Blijkens het gespreksverslag “Ouderschap Blijft” van 11 juli 2018 hebben klager en zijn ex-partner in aanwezigheid van medewerkster van Jarabee, mevrouw W, onder voor de vervolgafspraak op 1 augustus 2018 de financiën geagendeerd.

1.9    Op 13 juli 2018 heeft verweerster zich in haar F9-formulier aan de rechtbank als volgt namens haar cliënte uitgelaten:

“ZORG- EN CONTACTREGELING

In navolging van het F4-formulier van 10 juli 2018 en het meest recente gesprek van ouders bij Ouderschap Blijft op 11 juli 2018 bericht ik u namens de vrouw dat het traject bij Ouderschap Blijft wordt voortgezet. De vrouw kan derhalve instemmen met een nadere aanhouding van 3 maanden tot de rol van 10 oktober 2018.

KINDERALIMENTATIE

Helaas wordt bij Ouderschap Blijft niet gesproken over de kinderalimentatie. Ook is het ouders onderling niet gelukt hier afspraken over te maken. De vrouw ziet geen andere mogelijkheid dan uw rechtbank te verzoeken op dit punt een nadere zitting in te plannen. (…)”

Dit F9-formulier heeft verweerster gevoegd bij haar e-mail van 13 juli 2018 aan de advocaat van klager en hem laten weten dat zij de rechtbank heeft verzocht om een vervolgzitting in te plannen over de kinderalimentatie omdat daarover tijdens het traject “Ouderschap Blijft” niet gesproken zal worden.

1.10    Per e-mail van 19 juli 2018 heeft de rechtbank aan verweerster en aan de advocaat van klager laten weten namens de uitlatingen van partijen over het traject “Ouderschap Blijft” te hebben ontvangen en dat de rechter heeft besloten om geen extra zitting over de alimentatie te plannen.

1.11    Op 19 juli 2018 heeft verweerster telefonisch contact gezocht met mevrouw W van Jarabee. Blijkens de e-mail van 19 juli 2018 van mevrouw W van Jarabee aan klager en zijn ex-partner heeft verweerster in dat telefoongesprek gevraagd in hoeverre financiën en afspraken over alimentatie tijdens het traject werden besproken. Mevrouw W heeft in genoemde e mail aan de ouders toegelicht dat zij aan verweerster, zoals ook bekend bij de ouders, heeft uitgelegd dat het onderwerp financiën bespreekbaar gemaakt kan worden als de ouders dat willen maar dat binnen het traject geen berekeningen worden gemaakt binnen en alleen afspraken daarover kunnen worden gemaakt indien beide ouders het daarmee eens zijn. Indien geen afspraken daarover kunnen worden gemaakt, zal de gang naar de rechter moeten worden gemaakt. Mevrouw W heeft de ouders geadviseerd om  tijdens de vervolgbespreking op 1 augustus 2018 te bekijken of er ruimte is om de financiën tussen de ouders te bespreken of dat dit onderwerp via de rechtbank zal gaan. Daarbij heeft zij gewaarschuwd dat dit invloed heeft op het verloop van het traject. Tot slot heeft mevrouw W aangegeven dat zij - na instemming van de ouders - zowel verweerster als de advocaat van klager, mr. B, over de resultaten van het vervolggesprek op 1 augustus 2018 zal informeren.

1.12    Op 20 juli 2018 heeft de Belastingdienst, naar aanleiding van telefonische vragen van verweerster over het kindgebonden budget in de zaak van klager en zijn ex-partner, inhoudelijk op die vragen gereageerd.

1.13    In haar e-mail van 20 september 2018, heeft verweerster de rechtbank en in cc de advocaat van klager geïnformeerd dat het traject “Ouderschap Blijft” voortijdig is geëindigd en heeft zij het eindverslag van Jarabee van 13 augustus 2018, met de reacties van de ouders, meegestuurd. Voorts heeft verweerster de rechtbank aangeven dat de Raad nu onderzoek zal gaan doen naar de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling en opnieuw verzocht om een zitting te plannen ter vaststelling van kinderalimentatie. Daarnaast heeft verweerster correspondentie met de SVB - haar brief van 19 december 2017 - en de Belastingdienst - van 20 juli 2018 - meegestuurd ter onderbouwing van het standpunt van haar cliënte over co-ouderschap.

1.14    Bij tussenbeschikking van 6 december 2018 heeft de rechtbank - ook - de beslissing over de kinderalimentatie aangehouden tot 4 februari 2019 totdat het raadsonderzoek naar de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling is afgerond.

1.15    Bij brief van 15 februari 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zich schuldig te maken aan (de schijn van) belangenverstrengeling door als opvolgend advocaat van mr. Z op te gaan treden tegen klager, terwijl mr. Z zich aan die zaak moest onttrekken, terwijl:

1)    verweerster en mr. Z blijkens het briefhoofd ook als advocaten samenwerkten,

2)    verweerster en mr. Z bovendien deel uitmaakten van hetzelfde samenwerkingsverband - de pilot “Goed uit Elkaar”-, en

3)    mevrouw M van de gemeente H aanwezig was bij de intake voor de pilot “Ouderschap Blijft” van klager en zijn ex-partner, terwijl diezelfde mevrouw M daarnaast met verweerster heeft samengewerkt bij de pilot “Goed uit Elkaar”,

waardoor informatieverstrekking over klager met verweerster zeer eenvoudig was;

b)    onbevoegd te handelen door:

1)    in strijd met de tussenbeslissing van de rechtbank, waarin was bepaald dat iedere beslissing werd aangehouden totdat het traject “Ouderschap Blijft” positief was afgesloten dan wel een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming was afgerond, toch een nieuwe procedure tegen klager te starten over de kinderalimentatie, waardoor sprake was van dwaling van recht;

2)    zich te mengen in het traject “Ouderschap Blijft” door op 19 juli 2018 telefonisch contact met Jarabee op te nemen, zonder klager of zijn advocaat daarover te informeren, en Jarabee daarmee in een lastige situatie te brengen;

3)     zich schuldig te maken aan chantage en overtreding van de wet en regelgeving door co-ouderschap voor te stellen en klager daarbij op onrechtmatige wijze te betrekken;

c)    In haar correspondentie met de SVB:

1)    de privacy van klager te schenden en in strijd met de AVG te handelen door in haar e mail van 29 december 2017 aan de SVB zijn BSN nummer te vermelden, zonder voorafgaande toestemming van klager;

2)    in haar correspondentie met de SVB ten onrechte te melden dat sprake was van co ouderschap;

3)    te suggereren dat zij ook voor klager optrad, hetgeen niet het geval was;

d)    met onjuiste informatie de rechtsgang te beïnvloeden en dwaling van recht te veroorzaken door met haar gemanipuleerde vraagstelling medio 2018 aan de Belastingdienst en de antwoorden daarop te suggereren dat klager recht op kinderbijslag en kindgebonden budget zou hebben, terwijl daarvan geen sprake is.

3    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

3.1    Verweerster betwist dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband met mr. Z. Zij beoefent zelfstandig haar praktijk uit voor eigen rekening en risico. Zij hebben inderdaad allebei deelgenomen aan het mediation-project “Goed uit Elkaar”, maar geen dossiers samen behandeld of informatie over klager of zijn zaak uitgewisseld. Het dossier van klager maakte ook geen deel uit van voornoemd project. Uit het enkele feit dat verweerster bij haar e-mail van 1 maart 2017 een kopie van de brief van mr. Z van 6 februari 2017 met daarop zijn briefhoofd aan klager heeft gestuurd, kan niet worden afgeleid dat tussen hen sprake is van een samenwerkingsverband als advocaten. In het belang van haar cliënte, en als partijdig advocaat ook noodzakelijk, heeft verweerster genoemde e-mail in de procedure gebracht, zodat zij kon aantonen dat klager al vanaf 1 maart 2017 ermee bekend was dat haar cliënte kinderalimentatie van hem wilde ontvangen.

3.2    Voorts betwist verweerster dat zij onderhavig dossier op enig moment met mevrouw M van de gemeente of met een andere derde heeft besproken. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in deze is volgens verweerster dan ook geen sprake geweest.

Ad klachtonderdeel b)

3.3    Volgens verweerster was geen sprake van een nieuwe procedure maar van een lopende procedure. In het belang van haar cliënte en in de gegeven omstandigheden stond het haar vrij om zich op verzoek van haar cliënte tot de rechtbank te wenden, zoals door haar gedaan. Ook stond het haar vrij om, zonder overleg vooraf met klager of zijn advocaat, op 19 juli 2018 contact op te nemen met mevrouw W van “Ouderschap Blijft” om informatie in te winnen. Op haar verzoek heeft mevrouw W daarna schriftelijk een terugkoppeling over dat telefoongesprek aan klager en zijn ex-partner gegeven. Door aan klager een voorstel te doen en aan te geven dat bij niet aanvaarding daarvan de rechter zal worden ingeschakeld, is nog geen sprake van chantage. Klager had immers de keuze om daar al dan niet op in te gaan, aldus verweerster.

Ad klachtonderdelen c) en d)

3.4    Verweerster betwist dat zij de privacy van klager heeft geschonden en in strijd met de AVG heet gehandeld door zijn BSN nummer in haar contacten met de SVB en de Belastingdienst te noemen. Klager en haar cliënte zijn verdeeld over de vraag of sprake is van co-ouderschap en of en door wie in hun situatie kinderbijslag en kindgebonden budget kan worden aangevraagd. Verweerster heeft in het belang van haar cliënte informatie ingewonnen bij de SVB en Belastingdienst en daarvoor waren de BSN nummers van partijen nodig. Daarbij heeft verweerster duidelijk aangegeven bij deze instanties dat zij voor haar cliënte optrad. Ondanks de duidelijke antwoorden van de instanties heeft klager ervoor gekozen om zijn standpunt over co-ouderschap te handhaven.

3.5    Omdat partijen geen overeenstemming hebben bereikt, heeft de rechtbank uiteindelijk bij beschikking van 4 april 2019 de kinderalimentatie vastgesteld. Van manipulatie of misleiding is geenszins sprake geweest, aldus verweerster.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Naar het oordeel van de voorzitter is de juistheid van dit verwijt, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet vast te stellen en evenmin de gegrondheid ervan. Niet valt in te zien waarom verweerster niet zou mogen samenwerken met andere advocaten in pilots, zoals met mr. Z, waaraan ook hulpverleners van de gemeente deelnemen, zoals mevrouw M. Dat verweerster met genoemde personen of met derden vertrouwelijke informatie over klager heeft gedeeld of anderszins zich jegens klager schuldig heeft gemaakt aan een handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, is de voorzitter op basis van de stukken niet gebleken.

4.2    Nu in deze van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster jegens klager geen sprake is geweest, wordt klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.4    Naar het oordeel van de voorzitter stond het verweerster, als partijdig advocaat van haar cliënte, vrij om in de gegeven omstandigheden in het belang van haar cliënte zich in de lopende maar aangehouden procedure tot tweemaal toe tot de rechtbank te wenden zoals zij dat heeft gedaan, en in die procedure het standpunt van haar cliënte over co ouderschap voorop te stellen. Dat zij daarbij de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel, terwijl klager in de procedure deskundig door een advocaat is bijgestaan, is de voorzitter op basis van de stukken niet gebleken. Daarnaast stond het klager of zijn advocaat vrij om bij gebleken feitelijke onjuistheden van verweerster daarop in de procedure te reageren dan wel het door verweerster gedane voorstel niet te accepteren. Van chantage is dan ook naar het oordeel van de voorzitter geen sprake geweest.

4.5    Door informatie in te winnen bij de hulpverlener, mevrouw W van Jarabee, welke informatie daarna op verzoek van verweerster door mevrouw W in haar e-mail van 19 juli 2018 is gedeeld met klager en zijn ex-partner, heeft verweerster ook binnen de grenzen van de haar, als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid, gehandeld. Dat verweerster aldus onbevoegd en tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld, de hulpverlening door haar handelen in een lastige situatie heeft gebracht en zich in strijd met de wet schuldig heeft gemaakt aan chantage mede vanwege de door haar ingenomen standpunten namens haar cliënte, is de voorzitter niet gebleken.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdelen c) en d)

4.7    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.

4.8    Het oordeel is als volgt. Op verzoek van de betreffende overheidsinstanties heeft verweerster de BSN nummers van klager en haar cliënte gegeven. Dat was, zoals verweerster heeft gesteld, ook noodzakelijk om de juiste feitelijke informatie in te kunnen winnen namens haar cliënte in het geschil tussen partijen. De voorzitter is niet gebleken dat verweerster daarmee derden heeft gemanipuleerd of op enigerlei wijze heeft misleid ten nadele van klager; daartoe is door klager onvoldoende gesteld. Of verweerster in strijd met de AVG heeft gehandeld, is niet ter beoordeling aan de tuchtrechter; daarvoor bestaat een aparte procedure. 

4.9    Ook klachtonderdelen c) en d) oordeelt de voorzitter kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 5 februari 2020.

griffier    voorzitter

Verzonden 5 februari 2020