ECLI:NL:TADRARL:2020:66 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-396

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:66
Datum uitspraak: 09-03-2020
Datum publicatie: 02-04-2020
Zaaknummer(s): 19-396
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Maatregelen, subonderwerp: Verklaring ex artikel 48 lid 7 Advocatenwet
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Verweerster is ernstig tekortgeschoten in haar zorg jegens haar cliënte in het familiegeschil. Na ontvangst van de beschikking van het gerechtshof heeft verweerster geen actie ondernomen om het gerechtshof te verzoeken om een duidelijke kennelijke rekenfout in de alimentatie te laten herstellen. Evenmin heeft verweerster op deskundige wijze meteen na ontvangst van de beschikking aan klaagster uitgelegd wat daarvan voor haar de gevolgen waren. Als gevolg hiervan is klaagster, door haar eigen uitleg van de beslissing, ernstig in de financiële problemen terecht gekomen. Ondanks haar toezegging dan om een gedegen cassatieadvies in te winnen, is verweerster ook op dat punt tekortgeschoten in haar zorg jegens klaagster en heeft de cassatietermijn laten verlopen. Verweerster heeft klaagster ernstig aan haar lot overgelaten, ook bij de schadeclaim van klaagster, terwijl juist een advocaat hulp moet bieden bij het oplossen van dergelijke problemen. Tijdens de zitting heeft verweerster bij de raad bovendien niet de indruk gewekt op de hoogte te zijn van alle juridische mogelijkheden in dit soort zaken, wat de raad zorgelijk vindt. De raad spreekt uit dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld jegens klaagster ex artikel 48 lid 9 Advocatenwet. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 9 maart  2020

in de zaak 19-396

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij digitale klacht van 5 september 2018, aangevuld bij e-mails van 24 september 2018, 4 december 2018 en van 16 januari 2019 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 19 juni 2019 met kenmerk K 18/109, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 januari 2020 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster heeft klaagster omstreeks 2017 bijgestaan in haar echtscheidingsgeschil.

2.3    Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (met een voor de raad onbekende datum) in 2017 is met terugwerkende kracht een lagere kinderalimentatie vastgesteld. De ex-man van klaagster is gestopt met betaling van kinderalimentatie aan klaagster.

2.4    Verweerster heeft daarna, zoals toegezegd aan klaagster, telefonisch advies ingewonnen bij een cassatieadvocaat over de mogelijkheid van cassatie. Deze cassatieadvocaat heeft  zonder dossier geen onderbouwd advies gegeven.

2.5    Tegen de beschikking van het gerechtshof is geen cassatie ingesteld en ook is er geen verzoek ex artikel 32 van het Wetboek van Rechtsvordering ingediend.

2.6    In december 2017 is verweerster door de opvolgend advocaat van klaagster, mr. V, aansprakelijk gesteld voor de door klaagster geleden schade als gevolg van het verzuim van verweerster om cassatieadvies in te winnen c.q. cassatie in te stellen tegen de beschikking van het gerechtshof met daarin mogelijk een kennelijke rekenfout.

2.7    Na diverse sommaties door mr. V heeft verweerster medio april 2018 haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de aansprakelijkheidsstelling door klaagster op de hoogte gesteld. De verzekeraar van verweerster heeft de schadeclaim in behandeling en heeft daarin nog geen standpunt ingenomen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    ondanks haar toezegging aan klaagster, geen cassatieadvies in te winnen, en daarna niet tijdig cassatie in te stellen, waardoor de foutieve beschikking van het gerechtshof over de kinderalimentatie onherroepelijk is geworden;

b)    ondanks haar toezegging aan klaagster geen contact met het gerechtshof op te nemen om de foutieve beschikking van het gerechtshof te laten herstellen, waarin bij bepaling van de draagkracht van de ex-man van klaagster door het gerechtshof ten onrechte met dubbele woonlasten van de ex-man rekening was gehouden;

c)    na ontvangst van de beschikking van het gerechtshof de inhoud en de gevolgen daarvan niet aan klaagster uit te leggen, waardoor klaagster door haar eigen verkeerde interpretatie daarvan ernstige schade heeft geleden;

d)    niet of te laat te reageren op vragen van klaagster over haar verzekeraar na de aansprakelijkheidsstelling door klaagster en de schadeafwikkeling daardoor te vertragen;

e)    een stuk bij de rechtbank dusdanig laat in te dienen, waardoor klaagster niet meer de gelegenheid had om op de inhoud daarvan te reageren.

4    VERWEER

Op het verweer van verweerster zal de raad, voor zover relevant,  hierna bij de beoordeling ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    In deze zaak staat centraal of verweerster het echtscheidingsgeschil van klaagster met haar ex-man heeft behandeld met voldoende zorg ten opzichte van de belangen van klaagster, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De raad neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.

5.2    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal de betreffende klachtonderdelen hieraan toetsen.

Ad klachtonderdeel a)

5.3    Verweerster heeft erkend dat zij aan klaagster had toegezegd om naar aanleiding van de beschikking van het gerechtshof over de kinderalimentatie een cassatieadvies te vragen. Zij heeft dat vervolgens telefonisch ook gedaan, maar de betreffende cassatieadvocaat kon haar zonder dossier geen onderbouwd advies geven. Verweerster heeft ook erkend dat zij vervolgens de zaak heeft laten liggen en er niets mee heeft gedaan, waarna de cassatietermijn van klaagster is verstreken.

5.4    Op grond hiervan is de raad van oordeel dat verweerster niet de zorg jegens klaagster heeft betracht die van haar als advocaat verwacht mocht worden zodat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel a) is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5    Volgens verweerster heeft zij na ontvangst van de beschikking van het gerechtshof de berekening van de kinderalimentatie door het gerechtshof nagerekend en geconstateerd dat daarin ten onrechte rekening was gehouden met tweemaal woonlasten aan de zijde van de ex-man van klaagster. Ondanks haar toezegging aan klaagster om navraag bij het gerechtshof te doen over de mogelijkheid van een herstelbeschikking vanwege deze evidente rekenfout, heeft zij dat om onduidelijke redenen niet gedaan, aldus verweerster.

5.6    Naar het oordeel van de raad is verweerster ook hier tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens klaagster. Het had immers op de weg van verweerster gelegen om meteen na de door haar geconstateerde fout in de beschikking een verzoek tot het geven van een herstelbeschikking bij het gerechtshof in te dienen wegens een kennelijke rekenfout. Door dat niet te doen, heeft zij klaagster geschaad in haar financiële belangen, hetgeen haar tuchtrechtelijk door de raad wordt aangerekend. De raad zal ook klachtonderdeel b) gegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel c)

5.7    Volgens haar schriftelijke verweer heeft verweerster na ontvangst van de beschikking van het gerechtshof niet met klaagster gesproken over het terugbetalen van teveel betaalde kinderalimentatie en is door klaagster ook niet gevraagd wat de (on)mogelijkheden ervan waren. Ter zitting heeft verweerster toegelicht dat de beschikking tijdens haar vakantie op kantoor is binnen gekomen en dat zij zich meent te herinneren dat zij klaagster kort daarna telefonisch heeft ingelicht over deze beslissing van het gerechtshof. Tijdens dat telefoongesprek is weliswaar niet heel uitdrukkelijk over de terugbetaling van teveel ontvangen kinderalimentatie door klaagster gesproken, maar volgens verweerster moest klaagster dat bedrag wel aan hem terugbetalen.

5.8    Ook deze handelwijze van verweerster heeft naar het oordeel van de raad niet aan de vereiste kwaliteitseisen voldaan, zoals bedoeld onder 5.2 hiervoor. Van een advocaat wordt immers verwacht dat deze na ontvangst van een beslissing de inhoud en financiële gevolgen daarvan voor de cliënt uitdrukkelijk en op eigen initiatief met die cliënt bespreekt. Tegenover het standpunt van klaagster dat zij hierover niet is geïnformeerd ontbreken schriftelijke stukken van verweerster die zouden kunnen onderbouwen dat verweerster voldoende zorgvuldig heeft gedaan, hetgeen voor risico van verweerster komt. Zo er al een uitleg van de beschikking van het gerechtshof door verweerster aan klaagster is gegeven, dan is deze uitleg, zo is de raad uit het verhandelde ter zitting gebleken, erg summier en onvolledig geweest. Dit alles wordt verweerster ernstig tuchtrechtelijk verweten, mede gezien de grote financiële gevolgen hiervan voor klaagster. De raad oordeelt klachtonderdeel c) eveneens gegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.9    Verweerster stelt dat zij haar aansprakelijkheidsstelling in december 2017 niet meteen bij haar verzekeraar heeft gemeld omdat toen nog een procedure van klaagster en haar nieuwe advocaat bij het gerechtshof liep. De uitkomst daarvan was van belang voor de verdere afwikkeling van haar aansprakelijkheidsstelling. Half april 2018 heeft zij haar verzekeraar op de hoogte gesteld, terwijl in juni 2018 de bewuste uitspraak van het gerechtshof is gevolgd. Door haar zomervakantie in 2018 is beantwoording van vragen van mr. V namens klaagster vertraagd, maar op 5 september 2018 heeft zij haar verzekeraar gevraagd om aan mr. V te berichten dat zij al maanden daarvoor de melding had gedaan. Volgens verweerster is toen van de kant van haar verzekeraar iets misgegaan richting mr. V. Ter zitting heeft verweerster laten weten dat zij inmiddels van haar verzekeraar heeft begrepen dat gewacht wordt op een reactie van mr. V en klaagster en dat daarna de schadeafwikkeling verder wordt opgepakt.

5.10    Weliswaar heeft verweerster lang gewacht met het informeren van klaagster over de redenen van vertraging van haar melding bij haar verzekeraar, maar ter zitting is gebleken dat verweerster dat wel heeft gedaan en haar verzekeraar kennelijk nu wacht op nadere informatie van klaagster. Onder deze omstandigheden is de juistheid van het onderhavige verwijt van klaagster, dat verweerster de schadeafwikkeling vertraagt, niet komen vast te staan. Nu van een tuchtrechtelijk verwijt in deze geen sprake is, wordt klachtonderdeel d) ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel e)

5.11    Ter zitting heeft klaagster toegelicht dat dit verwijt meer bedoeld was om als voorbeeld te dienen van het trage handelen van verweerster in het algemeen. Gelet hierop en klaagster dit verwijt niet met concrete feiten heeft onderbouwd, kan de raad de juistheid ervan niet vaststellen.  Klachtonderdeel e) wordt dan ook ongegrond verklaard.

6    MAATREGEL

6.1    Uit het voorgaande volgt dat drie klachtonderdelen gegrond zijn en is geoordeeld dat verweerster ernstig is tekortgeschoten jegens klaagster in de behandeling van de zaak. Verweerster is daarbij toezeggingen aan klaagster niet nagekomen. Na haar eigen ontdekking van een mogelijke rekenfout in de beschikking van het gerechtshof, heeft verweerster nagelaten om een herstelverzoek van die beschikking bij het gerechtshof te doen, dan wel een wijzigingsverzoek voor kinderalimentatie bij de rechtbank in te dienen. Ook cassatie - ongeacht hoe kansrijk dat zou zijn geweest - is door verweerster niet door verweerster voor klaagster ingesteld. Met deze handelwijze heeft verweerster telkens opnieuw haar kop in het zand gestoken en klaagster aan haar lot overgelaten, ook bij de schadeclaim van klaagster, terwijl juist een advocaat hulp moet bieden bij het oplossen van dergelijke problemen. Tijdens de zitting heeft verweerster bij de raad bovendien niet de indruk gewekt op de hoogte te zijn van alle juridische mogelijkheden in dit soort zaken, wat de raad zorgelijk vindt. 

6.2    Ondanks het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden rechtvaardigt de optelsom van de hiervoor genoemde fouten van verweerster de - zware - maatregel van berisping. De raad zal deze dan ook aan verweerster opleggen.

6.3    Tevens zal de raad zich naar aanleiding van het verzoek van klaagster op grond van het voormelde uitspreken op grond van het bepaalde in artikel 48 lid 9 Advocatenwet.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de raad de klacht grotendeels gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten, en

c)  € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en zaaknummer 19-396.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a), b) en c) gegrond;

-    verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3; 

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-     spreekt met inachtneming van artikel 48 lid 9 Advocatenwet uit dat verweerster jegens klaagster niet die zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

Aldus gewezen door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, G.H.H. Kerkhof, H.Q.N. Renon, M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2020.

griffier                                                                          voorzitter

Verzonden d.d. 9 maart 2020