ECLI:NL:TADRARL:2020:57 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-752

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:57
Datum uitspraak: 05-02-2020
Datum publicatie: 11-03-2020
Zaaknummer(s): 19-752
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerster heeft de grenzen van de haar, als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid, niet overschreden. Als partijdig advocaat mocht zij in een verweerschrift in de procedure over de omgangsregeling, en in latere correspondentie, aanvoeren dat klager/ de vader werd verdacht en is veroordeeld voor een zedenmisdrijf en dat hij daarvoor in detentie heeft gezeten, ondanks dat cassatie nog liep. Van spreken van onwaarheid geen sprake. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 5 februari 2020

in de zaak 19-752

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 1 november 2019 met kenmerk Z 1007983/AS/SD, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is met zijn ex-partner verwikkeld in een aantal civielrechtelijke procedures. Klager wordt bijgestaan door mr. B. Verweerster staat de ex-partner van klager daarin bij.

1.2 In een strafzaak is klager in eerste aanleg en in hoger beroep veroordeeld. Klager heeft daartegen cassatie ingesteld.

1.3 Bij webformulier van 15 september 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

herhaaldelijk in haar eigen belang misbruik van de situatie te maken door in de civielrechtelijke procedures tussen klager en zijn ex-partner te refereren aan zijn strafrechtelijke procedure, terwijl zijn strafzaak nog bij de Hoge Raad loopt en hij nog niet onherroepelijk is veroordeeld, waardoor verweerster wetten en verdragen, waaronder de onschuldpresumptie en artikel 6 lid 2 EVRM en artikel 14 lid 2 IVBPR, negeert en klager daardoor schaadt.

3 VERWEER

3.1 Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4 BEOORDELING

4.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2 De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.3 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster de haar, als wederpartij van klager toekomende vrijheid, als advocaat niet overschreden. Het is inherent aan het voeren van een procedure dat partijen het niet met elkaar eens zijn en dat stellingen van de wederpartij gemotiveerd worden betwist. Dat verweerster in haar verweerschrift en latere correspondentie heeft vermeld dat klager werd verdacht en is veroordeeld voor een zedenmisdrijf en dat hij daarvoor in detentie heeft gezeten, kon zij als partijdig advocaat in het belang van haar cliënte in het kader van de verzochte omgangsregeling aanvoeren. Door klager is niet betwist dat hij in eerste aanleg en in hoger beroep is veroordeeld, zodat van spreken van onwaarheid door verweerster geen sprake is. Het enkele feit dat klager cassatie heeft aangetekend, maken deze door verweerster aangevoerde feiten niet onwaar. Nu verder niet is gesteld of gebleken dat verweerster klager onnodig of onevenredig in zijn belangen heeft geschaad zonder redelijk doel, is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster geen sprake.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht van klager dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 5 februari 2020.

griffier voorzitter