ECLI:NL:TADRARL:2020:311 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-471

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:311
Datum uitspraak: 14-09-2020
Datum publicatie: 06-07-2021
Zaaknummer(s): 20-471
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat tegenpartij. Wegens termijnoverschrijding klagers in klachtonderdeel a) en b) niet ontvankelijk. Klachtonderdeel c): niet gebleken dat verweerster bij de behartiging van de belangen van haar cliënten de grenzen van de onder 4.1 bedoelde vrijheid heeft overschreden. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 september 2020

in de zaak 20-471/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 22 juni 2020 met kenmerk Z 1037393/HH/sd, door de raad ontvangen op 22 juni 2020 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    In oktober 2014 is de heer X opgenomen in het ziekenhuis. In november 2014 is de heer X (hierna: de erflater) overleden.

1.2    Op 7 november 2015 hebben de erfgenamen van de erflater (hierna: klagers) een klacht ingediend bij een Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. Deze klacht had betrekking op het handelen van twee verpleegkundig specialisten intensieve zorg. Verweerster heeft deze specialisten als advocaat bijgestaan in de tuchtrechtelijke procedure. Op 1 augustus 2016 heeft verweerster namens haar cliënten een dupliek ingediend. Op 12 september 2017 heeft een zitting plaatsgevonden in de tuchtrechtelijke procedure in eerste aanleg.

1.3    Klagers hebben hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Op 24 januari 2019 heeft het Centraal Tuchtcollege een beslissing genomen in de procedure in hoger beroep.

1.4    Bij brief van 10 november 2019 hebben klagers de onderhavige klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster kort gezegd - het volgende.

a)    Verweerster heeft valsheid in geschrifte gepleegd door in onderdeel 2.11 van de dupliek van 1 augustus 2016 in een tuchtrechtelijke procedure bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te verwijzen naar een overzicht alsof het zo uit het (medisch) dossier is overgenomen.

b)    Verweerster heeft met voormelde dupliek beoogd te bewijzen dat de patiënt/erflater zelf geen sondevoeding zou hebben gewild, terwijl in het oorspronkelijke document uit het medisch dossier en het document in het Klinisch Verpleegkundig/Zorgrapport, welke stukken op 28 januari 2016 in de tuchtrechtelijke procedure zijn ingebracht, anders vermeld is.

c)    Verweerster heeft op de zitting in de tuchtrechtelijke procedure op 12 september 2017 bevestigd dat zij de dupliek zelf heeft opgesteld, zodat het geschrift valselijk is opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft zich bij per e-mail verzonden brief van 26 januari 2020 gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Haar verweer zal, waar nodig, aan de orde komen bij de beoordeling van de klacht. 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de klacht gaat over het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toe om de belangen van de cliënt te behartigen op de wijze die de advocaat, in overleg met de cliënt, het meest passend acht. Deze vrijheid is echter niet absoluut en kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat geen feiten mag stellen waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt ook dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat de advocaat in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdelen a) en b)

4.2    Deze klachtonderdelen zien op de dupliek die verweerster namens haar cliënten op 1 augustus 2016 heeft ingediend in de tuchtrechtelijke procedure bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg.

4.3    Klagers hebben de onderhavige klacht bij de deken ingediend bij brief van 10 november 2019, meer dan drie jaar na de in deze klachtonderdelen genoemde (vermeende) handelingen van verweerster. De voorzitter gaat ervan uit dat klagers op of omstreeks die datum bekend zijn geworden met de inhoud van de dupliek.

4.4    Artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.5    Volgens klagers is de situatie als bedoeld in het tweede lid van artikel 46g Advocatenwet aan de orde. De mondelinge behandeling bij het Centraal Tuchtcollege heeft plaatsgevonden op 20 december 2018. Tijdens die zitting hebben klagers nogmaals naar voren gebracht dat verweerster valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Pas na ontvangst van de beslissing van het Centraal Tuchtcollege van 24 januari 2019 zijn de gevolgen van de valsheid in geschrifte duidelijk geworden, aldus klagers.

4.6    De voorzitter is echter, met verweerster, van oordeel dat de situatie als bedoeld in artikel 46g, eerste lid, onder a van de Advocatenwet van toepassing is. Niet valt in te zien wat het verband zou zijn tussen de beslissing van het Centraal Tuchtcollege en het bekend worden van klagers met de vermeende valsheid in geschrifte. Nu niet is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding, zijn klagers niet-ontvankelijk in klachtonderdelen a) en b).

Klachtonderdeel c)

4.7    Dit klachtonderdeel is wel ingediend binnen de hiervoor genoemde driejaarstermijn, zodat de voorzitter toekomt aan een inhoudelijke beoordeling.

4.8    In klachtonderdeel c) verwijten klagers verweerster dat zij op de zitting in de tuchtrechtelijke procedure op 12 september 2017 heeft bevestigd dat zij de dupliek zelf heeft opgesteld, zodat – volgens klagers – het geschrift valselijk is opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken

4.9    Verweerster heeft aangevoerd dat haar cliënten haar persoonlijk hebben verzekerd dat er niet is gestart met de sondevoeding, omdat de erflater dit niet wilde. Verweerster heeft het standpunt van haar cliënten naar voren gebracht. Deze stelling vond steun in aantekeningen in het dossier. Verweerster heeft en had geen reden om te twijfelen aan de juistheid daarvan. Van valsheid in geschrifte is geen sprake, aldus verweerster.

4.10    Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel moet worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft het verwijt uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist.

4.11    Nu iedere verdere onderbouwing ontbreekt – in het dossier bevindt zich geen enkele aanwijzing voor de juistheid van de stelling dat verweerster de dupliek valselijk heeft opgemaakt – kan de voorzitter de juistheid van het verwijt niet vaststellen. Bovendien is niet gebleken dat verweerster bij de behartiging van de belangen van haar cliënten de grenzen van de onder 4.1 bedoelde vrijheid heeft overschreden. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klagers in klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdeel c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2020.

Griffier                                                           Voorzitter

Verzonden d.d. 14 september 2020