ECLI:NL:TADRARL:2020:275 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-270

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:275
Datum uitspraak: 13-07-2020
Datum publicatie: 14-01-2020
Zaaknummer(s): 20-270
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: v\oorzittersbeslissing over kwaliteit dienstverlening eigen advocaat. Dat verweerder een beroepsfout heeft gemaakt en klager aan het lijntje heeft gehouden is niet komen vast te staan. Evenmin is de voorzitter gebleken dat verweerder onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd. Dat het gerechtshof eerder dan aangekondigd eindarrest heeft gewezen kan verweerder tuchtrechtelijk niet worden verweten. Klachten kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 juli 2020

in de zaak 20-270/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna ook: de deken) van 10 april 2020 met kenmerk Z842958 HH/SD, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Tot eind juli 2010 heeft klager met mevrouw M een affectieve relatie gehad en tot 22 april 2011 hebben zij samengewoond. Op 27 september 2011 heeft klager tegen mevrouw M aangifte gedaan van verduistering van gelden.

1.2    Klager, bijgestaan door mr. S, heeft daarna in een civiele procedure circa € 126.000,- van mevrouw M gevorderd. Bij vonnis van 25 januari 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, mevrouw M veroordeeld om aan klager € 12.500,- te betalen, te vermeerderen met kosten.

1.3    Bij exploot van 18 april 2017 heeft klager hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, en is daarin bijgestaan door verweerder.

1.4    Bij brief van 11 oktober 2018 heeft verweerder klager laten weten dat het gerechtshof de zaak heeft verwezen naar de rol van 12 maart 2019 voor het wijzen van arrest en gemeld dat klager nog even geduld moet hebben.

1.5    Op 22 januari 2019 heeft het gerechtshof bij vervroeging een eindarrest gewezen. De grieven van klager zijn ongegrond verklaard en het vonnis van de rechtbank van 25 januari 2017 is bekrachtigd. Het hof heeft, voor zover relevant in deze zaak, overwogen:

“2.15 [Klager] is met twee grieven opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank. Gelet op het petitum in de memorie van grieven wenst hij daarmee de zaak in zijn geheel aan het hof voor te leggen. Niettemin zal het hof de grieven afzonderlijk behandelen. (…)
2.17 Bij de beoordeling van deze grief hanteert het hof hetzelfde uitgangspunt als de rechtbank, aangezien het hof dat juist acht. Dit luidt dat het in het kader van een affectieve relatie niet ongebruikelijk is dat partners (over en weer) betalingen doen, en dat bij het einde van zo’n relatie geen financiële afrekening plaatsvindt tenzij daarover afspraken gemaakt zijn. (…)
2.19 [Klager] had de situatie die thans bestaat kunnen voorkomen door ofwel bij betalingen/stortingen die daarvoor in aanmerking kwamen te vermelden dat die van gezamenlijk gebruik waren uitgezonderd, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Niet valt in te zien waarom [klager] niet zelf verantwoordelijk zou zijn voor het verloop van de betalingen, ook nu hij die kennelijk in de praktijk voor het grootste deel aan [mevrouw M] overliet. Deze gang van zaken komt voor rekening en risico van [klager].
2.20 Er is geen rechtsgrond op grond waarvan [mevrouw M] gehouden zou zijn tot het afleggen van rekening en verantwoording aan [klager]. (…)”

1.6    Bij brief van 23 januari 2019 heeft verweerder als bijlage het arrest van het gerechtshof aan klager gestuurd, hem laten weten dat hij het hoger beroep helaas heeft verloren maar dat verweerder cassatie niet zinvol vindt. En verder, voor zover relevant:

“Kort samengevat komt het erop neer dat het hof van mening is dat u tijdens de huwelijkse periode beter had moeten administreren welke uitgaven voor u privé waren en welke gemeenschappelijk. Omdat daarvan geen schriftelijke bescheiden zijn en getuigenbewijs alleen door u en mw. [M] kan worden geleverd, vindt het hof dat onvoldoende.”

1.7    Op 20 en 22 maart 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

1.8    Per e-mail van 14 april 2019 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld vanwege vermeende beroepsfouten. Daarvan heeft verweerder op 15 april 2019 melding gedaan bij de (tussenpersoon van zijn) beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    niet zijn beroepsfouten te erkennen, maar klager aan het lijntje te houden;

b)    in zijn brief van (naar de voorzitter begrijpt:) 23 januari 2019 ten onrechte te stellen dat klager wel met mevrouw M gehuwd is geweest;

c)    geen relevante informatie aan klager te verstrekken en niet of nauwelijks met hem te communiceren, waardoor verweerder niet de nodige zorg heeft betracht in zijn dienstverlening jegens klager;

d)    niet te procederen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, zoals een redelijk handelend en redelijk deskundig advocaat dat betaamt.

3    VERWEER

De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het gemotiveerde verweer van verweerder ingaan.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.1    Gelet op de onderlinge samenhang ziet de voorzitter aanleiding om deze klachtonderdelen gezamenlijk te beoordelen.

4.2    Volgens klager heeft verweerder een beroepsfout gemaakt door in zijn brief van 11 maart c.q. 11 oktober 2018 (bedoeld zal zijn: 23 januari 2019) te beweren dat klager met mevrouw M getrouwd is geweest, terwijl daarvan geen sprake was. Daarna heeft verweerder klager aan het lijntje gehouden over deze wanprestatie.

4.3    Nu verweerder heeft betwist dat van een beroepsfout sprake is geweest en van het ‘aan het lijntje houden’ van klager reeds daarom ook geen sprake kan zijn geweest, is de juistheid van dit klachtonderdeel en daarmee de gegrondheid ervan niet komen vast te staan. De mededeling van verweerder in zijn brief van 23 januari 2019 dat klager gehuwd zou zijn geweest met mevrouw M, vat de voorzitter op als een kennelijke verschrijving. Dat verweerder ditzelfde onjuiste feit ten grondslag heeft gelegd aan de procedure in hoger beroep van klager, is de voorzitter uit het overgelegde arrest van het gerechtshof niet gebleken. Feiten die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn gesteld noch gebleken. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder jegens klager is dan ook geen sprake geweest. Het voorgaande leidt ertoe dat de voorzitter klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond zal verklaren.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Klager stelt in dit klachtonderdeel dat verweerder slecht met hem heeft gecommuniceerd. Volgens klager heeft verweerder hem onjuist ingelicht over de datum van arrest van het gerechtshof dat niet op 12 maart 2019 maar al op 22 januari 2019 is gewezen. Dit terwijl de zaak volgens klager juist aangehouden had moeten worden vanwege het lopende onderzoek naar het geld dat mevrouw M verduisterd heeft van zijn bedrijf. Daarnaast heeft verweerder klager niet de verplichte informatie en adviezen gegeven, nauwelijks gereageerd op zijn vragen en klager bijna nooit gebeld, terwijl klager dat heel vaak heeft gedaan.

4.5    Verweerder heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. Verweerder stelt dat hij  klager standaard een kopie heeft gestuurd van processtukken en van correspondentie met de advocaat van de wederpartij en met het gerechtshof. Doordat het gerechtshof een comparitie heeft bepaald en daarna nog inhoudelijk is geprocedeerd zat er, tot frustratie van klager, lange tijd tussen de procedurele stappen in hoger beroep. Klager is zowel schriftelijk als telefonisch door hem op de hoogte gehouden van de feitelijke voortgang, aldus verweerder.

4.6    Vast staat dat het gerechtshof aanvankelijk arrest had bepaald op 12 maart 2019, zoals verweerder klager ook heeft laten weten op 11 oktober 2018. Dat het gerechtshof vervolgens eerder dan aangekondigd, al op 22 januari 2019, meteen een eindarrest heeft gewezen, kan verweerder tuchtrechtelijk niet worden verweten. Het gerechtshof heeft daartoe op basis van de overgelegde stukken besloten. Feiten of omstandigheden waaruit zou blijken dat verweerder in die procedure zou zijn tekortgeschoten zijn door klager niet gesteld en zijn de voorzitter ook uit de stukken niet gebleken. Ook staat vast dat verweerder meteen na ontvangst van het arrest klager over de inhoud ervan heeft geïnformeerd, hem heeft geadviseerd over cassatie en zich voor overleg beschikbaar heeft gehouden.

4.7    Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder de nodige zorg jegens zijn cliënt/klager heeft betracht. Daarbij merkt de voorzitter nog op dat het enkele feit dat klager teleurgesteld is over het arrest van het gerechtshof geen grond is voor een tuchtrechtelijk verwijt aan verweerder. De voorzitter zal klachtonderdeel c) dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel d)

4.8    Ter onderbouwing van dit verwijt voert klager aan dat verweerder hem geen juridische adviezen heeft gegeven en in de procedure fouten heeft gemaakt, in en buiten rechte. Zo heeft verweerder verzuimd om relevante feiten aan te voeren in het hoger beroep, zoals het feit over het verduisterd geld en hypotheekfraude door mevrouw M. Ook heeft verweerder tijdens de comparitie op 21 november 2017 weinig naar voren gebracht, in tegenstelling tot de advocaat van mevrouw M. Als gevolg van dit ondeskundige handelen van verweerder heeft klager de procedure in hoger beroep verloren en voor ruim een ton aan schade geleden.

4.9    Verweerder heeft dit gemotiveerd betwist, een en ander zoals al opgenomen onder klachtonderdeel c) hiervoor. Uit de overwegingen van het gerechtshof in het arrest van 22 januari 2019, zoals opgenomen onder 1.5 hiervoor, is de voorzitter gebleken dat verweerder de zaak in zijn geheel aan het gerechtshof heeft voorgelegd en dat het gerechtshof de zaak heeft afgedaan op het feit dat klager, die volgens het gerechtshof een affectieve relatie met mevrouw M heeft gehad, de administratie aan mevrouw M heeft overgelaten. Welke fout verweerder dan bij de belangenbehartiging van klager kan hebben gemaakt, heeft klager niet onderbouwd en is de voorzitter ook niet gebleken.

4.10    Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder geen sprake is geweest, zal de voorzitter ook klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2020.

Griffier                                                         Voorzitter

Verzonden d.d. 13 juli 2020