ECLI:NL:TADRARL:2020:272 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-560

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:272
Datum uitspraak: 14-12-2020
Datum publicatie: 14-01-2020
Zaaknummer(s): 20-560
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing advocaat wederpartij. Dat sprake is geweest van een belangenconflict omdat klager cliënt van verweerder of van een kantoorgenoot is geweest na diverse telefoongesprekken met zijn kantoor, is de voorzitter niet gebleken. Verwijt van klager is onvoldoende concreet onderbouwd. Klachten kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 december 2020

in de zaak 20-560/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 21 juli 2020 met kenmerk Z 1087089 HH/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen (1 tot en met 4).

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Tussen klager en zijn ex-echtgenote is een geschil ontstaan over de omgang met hun twee minderjarige kinderen.

1.2    Op 15 januari 2020 heeft de advocaat namens klager een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (hierna verder: de rechtbank) in verband met de verhuizing en omgangsregeling.

1.3    De ex-echtgenote van klager heeft zich daarna tot verweerder gewend om haar bij te staan in die procedure tegen klager.

1.4    Verweerder heeft zich op 3 februari 2020 bij de rechtbank voor zijn cliënte gesteld en aanhouding verzocht van de op 21 februari 2020 geplande mondeling behandeling, onder gelijktijdige overlegging van zijn verhinderdata. Het aanhoudingsverzoek is door de rechtbank afgewezen.

1.5    Per e-mail van 17 februari 2020 via de website van het kantoor van verweerder heeft klager zich rechtstreeks gewend tot verweerder met het verzoek om zijn werkzaamheden als advocaat van zijn ex-echtgenote meteen te staken. Als reden daarvoor heeft klager aangevoerd dat hij diezelfde kwestie al vóórdat zijn ex-echtgenote zich tot verweerder had gewend met het kantoor van verweerder had besproken en hij daarbij vertrouwelijke inhoudelijke informatie had gedeeld.

1.6    Per e-mail van 17 februari 2020 heeft verweerder, voor zover relevant, aan de advocaat van klager gevraagd om geen rechtstreeks contact meer met hem op te nemen en verder bericht:

“Voorts ken ik uw cliënt niet dus is zijn stelling over contact met mijn kantoor of het delen van vertrouwelijke informatie onjuist. Ik geef u alvast mee dat uw cliënt contact opneemt met nagenoeg een ieder waarmee mijn cliënte contact heeft en onjuistheden verkondigt. Nu ook weer met haar advocaat. Cliënte ervaart dit als hinderlijk en hierbij verzoek ik uw cliënt dan ook om deze handelwijze te staken en gestaakt te houden.”

1.7    Tijdens de zitting van 21 februari 2020 heeft een kantoorgenote van verweerder de cliënte van verweerder bijgestaan.

1.8    Op 18 februari 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.9    Bij beschikking van 13 maart 2020 heeft de rechtbank een beslissing genomen over de verhuizing en de beslissing over de zorgregeling pro forma tot 20 augustus 2020 aangehouden.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    in zijn e-mail van 17 februari 2020 te ontkennen dat klager (telefonisch) contacten heeft gehad in 2019 (tweemaal) en op 15 januari 2020 met zijn kantoor, en klager in die (telefonische) gesprekken inhoudelijke en vertrouwelijke informatie (over zijn ex-echtgenote) heeft verstrekt;

b)    de belangen van zijn ex-echtgenote te behartigen in het familierechtelijke geschil met klager, terwijl klager in de contacten met het kantoor van verweerder inhoudelijke en vertrouwelijk informatie had verstrekt, waardoor verweerder in strijd heeft gehandeld met Regel 15 (belangenverstrengeling);

c)    zich op de rol van 3 februari 2020 van de rechtbank te stellen en uitstel te verzoeken van de op 21 februari 2020 geplande mondelinge behandeling wegens verhindering - net als bijna elke andere dag over een periode van twee maanden - maar na afwijzing van het uitstelverzoek toch op 21 februari 2020 bij de mondelinge behandeling aanwezig te kunnen zijn, hetgeen een kwalijke gang van zaken was gezien de ernst van de situatie tussen partijen.

3    VERWEER

De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het hof komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf door de voorzitter beoordeeld te worden.

Klachtonderdelen a) en b)

4.2    Gelet op de nauwe samenhang tussen deze klachtonderdelen zal de voorzitter deze gezamenlijk beoordelen.

4.3    Verweerder heeft betwist dat hij klager ooit heeft gezien of heeft gesproken. Klager is ook nimmer cliënt van een kantoorgenoot geweest, terwijl bovendien ook nooit een (advies)gesprek met klager heeft plaatsgevonden. Mogelijk heeft klager de receptie van het bedrijfsverzamelgebouw telefonisch gesproken waarin zijn kantoor is gehuisvest. Die medewerkers gaan volgens verweerder echter nooit in op details van zaken van het advocatenkantoor, maar noteren alleen de contactgegevens van de beller en mailen die contactgegevens door naar het kantoor van verweerder met een terugbelverzoek. Ook dat is in het geval van klager niet gebeurd. Nu klager geen cliënt van zijn kantoor is geweest, stond het hem vrij om in de procedure voor de ex-echtgenote van klager op te treden zonder dat van een belangenconflict sprake was, aldus verweerder.

4.4    Dat verweerder in zijn e-mail zou hebben ontkend dat klager een aantal keren heeft gebeld met zijn kantoor wordt niet ondersteund door de inhoud van die e-mail, zodat dit verwijt feitelijk onjuist is. Reeds daarom kan het verweerder tuchtrechtelijk dan ook niet worden verweten dat hij in die e-mail onjuiste informatie gaf. Verweerder heeft in bedoelde e-mail (alleen) ontkend dat klager een cliënt van hem of van een kantoorgenoot is geweest. Nu klager zijn verwijt dat sprake is geweest van een belangenconflict door verweerder verder niet met concrete feiten heeft onderbouwd, kan de voorzitter de juistheid van dat verwijt niet vaststellen. Het had op de weg van klager gelegen om dat verwijt, mede gezien de betwisting daarvan door verweerder, nader te onderbouwen met informatie over met wie hij wanneer en waarover heeft gesproken bij het kantoor van verweerder en welke vertrouwelijke informatie hij zou hebben gedeeld. Dat heeft klager echter niet gedaan. Ook anderszins is gesteld noch gebleken dat verweerder de belangen van klager onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel.

4.5    Op grond van het voorgaande is de voorzitter dan ook van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld, zodat de klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel c)

4.6    Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat het hem vrij stond om in het belang van zijn cliënte op 3 februari 2020 aan de rechtbank om aanhouding te vragen van de op 21 februari 2020 geplande zitting wegens zijn eigen verhindering op die dag en daarbij zijn verhinderdata voor de komende maanden door te geven. Vaststaat dat verweerder, nadat zijn aanhoudingsverzoek van de zitting was afgewezen, een kantoorgenote de zitting van 21 februari 2020 heeft laten waarnemen. Niet valt in te zien in welke zin daarvan door klager aan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, nu niet is gebleken dat de belangen van klager daardoor onevenredig zijn geschaad.

4.7    Gelet op het voorgaande zal de voorzitter ook klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 december 2020.

Griffier                                                                       Voorzitter

Verzonden d.d. 14 december 2020