ECLI:NL:TADRARL:2020:271 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-558

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:271
Datum uitspraak: 07-12-2020
Datum publicatie: 14-01-2021
Zaaknummer(s): 20-558
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft als partijdige belangenbehartiger van zijn cliënte haar belangen behartigd in haar geschil met klager en mocht in dat kader klager en de mogelijke uitgever erop wijzen dat het betreffende boek over zijn cliënte niet zonder haar instemming uitgegeven mocht worden. Dat verweerder daarbij zijn gezag als advocaat heeft misbruikt en de uitgever (telefonisch) juridisch zou hebben geïntimideerd, is de voorzitter niet gebleken. Verweerder mocht de uitgever benaderen zoals hij heeft gedaan, terwijl klager voldoende mogelijkheden heeft gekregen en ook heeft genomen om ook zijn standpunten kenbaar te maken. Kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 7 december 2020

in de zaak 20-558/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 17 juli 2020 met kenmerk Z 1082121/MM/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft een biografie geschreven over en met mevrouw K. Klager heeft met instemming van mevrouw K een aantal uitgevers benaderd voor uitgifte van het boek. Op enig moment zijn tussen klager en mevrouw K verschillen in opvatting ontstaan over het boek en heeft mevrouw K geweigerd om aan uitgifte daarvan nog verder mee te werken.

1.2    Klager heeft daarna besloten om het boek in eigen beheer uit te geven. Voor de opmaak en distributie heeft klager [S] ingeschakeld. [S] heeft de lancering van het boek voor begin juli 2019 aangekondigd.

1.3    Bij brief van 28 juni 2019 heeft verweerder namens mevrouw K onder meer aan klager laten weten dat, ondanks de wens van zijn cliënte, het starten van een kort geding door hem, of door een andere advocaat, gezien het korte tijdsbestek dat tot de lancering van het boek over zijn cliënte restte, niet meer haalbaar was. Verweerder heeft klager in zijn brief met argumenten proberen te overtuigen op grond waarvan zijn cliënte er recht op heeft dat het boek niet verschijnt en heeft ook een gesprek voorgesteld. Voor zover nodig heeft verweerder klager gesommeerd om het boek niet uit te geven en heeft hij hem aansprakelijk gesteld voor alle mogelijke schade van zijn cliënte en klager gewezen op de aansprakelijkheid van de uitgever zodra die bekend zou zijn met het onrechtmatig handelen van klager. Verweerder heeft klager verzocht om binnen 48 uur te laten weten dat hij met stopzetting van de uitgave van het boek instemt en aangekondigd dat bij gebreke van een tijdige reactie klager rekening moet houden met een bodemprocedure.

1.4    Bij brief van 3 juli 2019 heeft klager aan verweerder laten weten niet te begrijpen wat er hand de hand was en het boek niet alsnog via [S] kon worden verspreid, aangezien mevrouw K met het gehele manuscript had ingestemd en het boek op haar initiatief door klager eerder aan uitgever Van der P was aangeboden. Verder heeft klager aangeboden de lancering van het boek uit te stellen zodat verweerder namens zijn cliënte een kort geding tegen hem kon beginnen, alleen indien zijn aanbod binnen 48 uur zou worden aanvaard.

1.5    Daarna is tussen klager en verweerder tot begin januari 2020 gecorrespondeerd. Klager heeft in die periode de boeklancering uitgesteld.

1.6    Op 8 januari 2020 heeft klager opnieuw [S] per e-mail benaderd met het verzoek om het boek over mevrouw K alsnog op de markt te brengen.

1.7    [S] heeft daarop op 9 januari 2020 om 09:46 uur per e-mail aan klager laten weten na intern overleg te hebben besloten om het boek niet uit te geven zolang klager een geschil met mevrouw K heeft. En verder:

“De reden hiervoor is dat zowel zij als haar advocaat indertijd met ons contact hebben gehad dat ze het boek zeker niet in de handel willen hebben.

Als we dit doorzetten kunnen we er dus op wachten dat er weer een juridisch getouwtrek ontstaat. (…).”

Ook na zijn herhaalde verzoek in zijn e-mail van 10:15 uur heeft [S] om 14:06 uur aan klager laten weten dat [S], ook al is klager de uitgever, het boek over mevrouw K pas zal publiceren na verkregen toestemming. Diezelfde dag heeft [S] om 14.44 uur ook nog aan klager desgevraagd laten weten dat een gemachtigde van mevrouw K hen enige tijd daarvoor telefonisch hierover had benaderd.

1.8    Per e-mail van 10 januari 2020 heeft klager verweerder erop gewezen dat kennelijk verweerder [S] telefonisch heeft geïntimideerd met de intentie dat [S] zich eenzijdig aan het contract met klager zou onttrekken. Ook heeft klager verweerder erop geattendeerd dat het uitlokken van wanprestatie onrechtmatig kan zijn waarvoor hij verweerder aansprakelijk heeft gesteld.

1.9    Op 10 februari 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.10    Per e-mail van 30 maart 2020 heeft [S] desgevraagd aan klager laten weten dat zij destijds zijn gebeld door iemand die namens mevrouw K handelde. Ook hebben zij klager gemeld geen behoefte te hebben aan verdere betrokkenheid bij de kwestie tussen klager en mevrouw K.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zijn gezag als advocaat te misbruiken en [S] juridisch te intimideren en te bewegen contractbreuk met klager te plegen;

b)    klager niet te kennen in het (mondeling) benaderen van [S] en daarmee klager de mogelijkheid te ontnemen zijn standpunten kenbaar te maken aan [S].

3    VERWEER

Voor zover relevant komt de voorzitter hierna terug op het verweer van verweerder.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

4.2    Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat verweerder, als partijdige belangenbehartiger van zijn cliënte, haar belangen moest behartigen in haar geschil met klager over het boek. In dat kader heeft hij namens zijn cliënte zowel klager als [S] erop gewezen dat het betreffende boek over haar niet zonder haar instemming uitgegeven mocht worden. Dat verweerder daarbij zijn gezag als advocaat heeft misbruikt en [S] (telefonisch) juridisch zou hebben geïntimideerd, is de voorzitter niet gebleken. Verweerder heeft dat verwijt niet alleen gemotiveerd betwist, dat verwijt volgt ook niet uit de e-mails van [S] van 9 januari 2020 en van 30 maart 2020. Dat [S] na de sommatie van verweerder heeft besloten om het boek van klager door het geschil tussen klager en mevrouw K niet in de handel te willen brengen, kan verweerder dan ook tuchtrechtelijk niet worden verweten. Voor zover sprake is geweest van contractbreuk door [S] jegens klager, ligt het op de weg van klager om daarover jegens [S] een civiele procedure te starten; dat betreft verweerder  immers niet.

4.3    Nu niet is gebleken dat verweerder de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hem als advocaat van de wederpartij toekomt, of anderszins bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel, is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder jegens klager geen sprake. De voorzitter zal klachtonderdeel a) dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

4.4    Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager driemaal heeft gewaarschuwd, zonder dat daarop een reactie van klager kwam. Tot begin januari 2020 heeft klager ervoor gekozen om de kwestie te laten rusten, maar daarna heeft hij zich opnieuw tot [S] gewend om de publicatie van het manuscript in gang te zetten. Verweerder kon toen volstaan met de enkele mededeling aan [S] dat zijn cliënte niet wilde dat het manuscript over haar zou worden uitgegeven, omdat het resultaat volgens haar onvoldoende was. Klager had volgens verweerder voldoende gelegenheid om op dat standpunt van zijn cliënte te reageren en dat te ontkrachten. Verweerder heeft in overleg met zijn cliënte gehandeld zoals door hem gedaan. Voor zover klager het niet eens was met deze gang van zaken, had het op zijn weg gelegen om een kort geding procedure te starten, aldus verweerder, die daarvoor zelf in de gegeven omstandigheden niets voelde.

4.5    Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder als partijdige belangenbehartiger van zijn cliënte [S] benaderen zoals hij dat heeft gedaan, zonder dat op hem enige verplichting rustte om klager daarin te kennen. Gelet op de overgelegde correspondentie tussen partijen, deels opgenomen onder de feiten hiervoor, en mede gelet op het gemotiveerde verweer van verweerder, heeft klager ruim voldoende mogelijkheden gekregen en ook genomen om zijn standpunten kenbaar te maken richting [S].

4.6    Nu niet is gebleken dat verweerder met zijn handelen de grenzen van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij van klager had, heeft overschreden of anderszins de belangen van klager onnodig heeft geschaad, is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder jegens klager geen sprake. Ook klachtonderdeel b) wordt dan ook kennelijk ongegrond verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op

7 december 2020.

Griffier                                                           Voorzitter

Verzonden d.d. 7 december 2020