ECLI:NL:TADRARL:2020:201 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-060

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:201
Datum uitspraak: 16-11-2020
Datum publicatie: 10-12-2020
Zaaknummer(s): 20-060
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar betreffende zich niet coöperatief gedragen tijdens de bespreking in het bemiddelingsdossier en de vorm en de wijze van communiceren van advocaat in het klachtdossier. De raad overweegt dat partijen waren uitgenodigd om op vrijwillige basis deel te nemen en dat dit impliceert dat iedere deelnemer op elk moment het bemiddelingstraject kan afbreken c.q. een bemiddelingsgesprek kan verlaten. Dat verweerder bij zijn vertrek geagiteerd was maakt dit niet anders. De vraag doet zich voor welk criterium voor het optreden van verweerder jegens de deken dient te gelden. Er zijn de algemene fatsoensnormen die ieder individu jegens de ander in acht heeft te nemen. Daaraan moet verweerder in ieder geval voldoen. In dit geval speelt bovendien dat verweerder deel uitmaakt van de NOVA en zich uit dien hoofde dient te onderwerpen aan de toezichthoudende taak van de deken. Dat geeft een verdergaande verplichting dan voor een willekeurig individu geldt om (op fatsoenlijke wijze) op verzoeken van de deken te antwoorden. Daar staat weer tegenover dat verweerder als advocaat een zekere vrijheid heeft om zich op de wijze die hem goed dunkt jegens een wederpartij uit te laten. De raad oordeelt dat advocaat zich jegens de deken onnodig grievend heeft uitgelaten.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 16 november 2020

in de zaak 20-060

naar aanleiding van de dekenklacht van:

deken

over

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 27 januari 2020 met kenmerk Z 984061, door de raad ontvangen op 27 januari 2020, heeft de deken zijn dekenbezwaar jegens verweerder ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 21 september 2020 in aanwezigheid van mr. H.W.M. van den Heiligenberg, advocaat/stafjurist bij het Orde bureau van genoemde Orde, namens de deken en verweerder, bijgestaan door mr. J. Goemans, advocaat. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Tot omstreeks 1 januari 2019 heeft verweerder in een samenwerkingsverband met mr. M onder de naam […] de advocatenpraktijk uitgeoefend. Nadien heeft mr. M onder een andere naam zijn advocatenpraktijk voortgezet.

2.3 Op 29 januari 2019 heeft verweerder bij de deken een bemiddelingsverzoek ingediend wegens het meenemen/kopiëren door mr. M van elektronische cliëntendossiers en projecten naar zijn nieuwe kantoor. Op 30 januari 2019 heeft mr. M aan de deken laten weten dat er sprake was van een geschil over de beëindiging van de samenwerking. Tijdens een telefoongesprek van 8 februari 2019 met de waarnemend deken heeft verweerder zijn verzoek om bemiddeling weer ingetrokken.

2.4 Op 30 januari 2019 respectievelijk 18 februari 2019 heeft mr. M zelf bij de deken een verzoek om bemiddeling ingediend omdat (in zijn visie) de samenwerking in het advocatenkantoor zou moeten eindigen en het ondanks diverse pogingen van zijn zijde nog niet tot een financiële afwikkeling was gekomen en verweerder inmiddels zonder zijn instemming binnen het kantoor met een nieuwe partner samenwerkte, de praktijkvoering van het advocatenkantoor en de belangen van cliënten mogelijk in het geding waren en verweerder het verzekerde bedrag onder de beroepsaansprakelijkheidsverzekering wenste te verlagen.

2.5 Op 19 maart 2019 heeft de deken op het Ordebureau een bespreking met verweerder en mr. M gevoerd. Na 25 minuten heeft verweerder aangegeven geen behoefte meer te hebben om bij het gesprek aanwezig te zijn, waarna hij de spreekruimte en vervolgens het Ordebureau heeft verlaten. Partijen zijn het er over eens dat verweerder op dat moment geagiteerd was. Vervolgens is geen minnelijke regeling tot stand gekomen en is het bemiddelingsdossier gesloten.

2.6 Op 17 april 2019 heeft mr. M tegen verweerder een klacht ingediend met een met zijn bemiddelingsverzoek vergelijkbare inhoud. Bij e-mail van 23 mei 2019 heeft de deken verweerder verzocht om binnen drie weken op de klacht te antwoorden. Omdat verweerder niet reageerde heeft de deken per e-mail van 14 juli 2019 gerappeleerd. Omdat verweerder wederom niet reageerde heeft de deken per e-mail van 1 juli 2019 een laatste rappel gezonden om uiterlijk op 8 juli 2019 te reageren. Bij e-mail van 4 juli 2019 heeft verweerder geantwoord op de klacht.

2.7 Vervolgens heeft mr. M bij e-mail van 24 juli 2019 gerepliceerd en zijn klacht aangevuld. Bij e-mail van 24 juli 2019 heeft de deken verweerder verzocht om binnen drie weken te dupliceren en op de aanvullende klacht te antwoorden. Op 29 juli 2019 heeft verweerder gereageerd. Nadat mr. M op de aanvullende klacht had gerepliceerd heeft verweerder na rappel van de deken op 15 oktober 2019 in de aanvullende klacht gedupliceerd.

2.8 Bij e-mails van 2 en 4 juli en 5 december 2019 heeft verweerder aan de stafjurist/advocaat van het Ordebureau, hierna: stafjurist, het volgende geschreven:

“Dank voor je begrip, postbode! Mijn verweer is één op één hetzelfde als dat van mijn collega en partner.... Tevreden?”
“Het spijt mij kerel maar ik beschouw je niet als een collega (..) en een discussie over kies en onkies ga ik alleen aan met mensen die me interesseren. Van mij ook geen gevoelens van enige achting voor jou en je orde. Dat ging verloren doordat jullie toestonden dat …. [mr.Z] ons en onze rechtspersoon zodanig bestal en besmeurde dat het niet langer verantwoord was onze klanten van daar uit te bedienen……….. Nee, de orde is in mijn ogen een kostenverslindend clubje eigenpijpers dat, behoudens een enkele goede secretaresse, z’n bureau niet op orde heeft. Jouw non-descripte rol en functioneren lijken me daarvan nog het meest te getuigen. Vraag me alsjeblieft niet je met egards te behandelen. Dat is vragen om hypocrisie!”
“Wat fijn voor je dat je je gewicht weer hebt kunnen laten gelden…… Niet zo leuk als postbode of grenswachter spelen maar mogelijk wel een keer iets waarmee je ook anderen van nut kunt zijn. Ik zit me namelijk af te vragen waarom ik moet reageren op een concept.

2.9 Vanuit de BAR (NOVA) is op 24 april 2019 een uitnodiging aan verweerder gezonden tot het invullen van de Opgave Nieuw Kantoor (ONK). Omdat verweerder niet reageerde heeft een stafmedewerkster van het Ordebureau, hierna: stafmedewerkster, per e-mail van 20 mei 2019 namens de deken gerappelleerd om de opgave in te vullen. Op diezelfde dag heeft verweerder geantwoord dat hij geen idee had waarover het ging. De stafmedewerkster heeft daarop op 21 mei 2019 namens de deken contact met verweerder opgenomen en hem uitleg gegeven over de ONK en het invullen daarvan met zijn advocatenpas. Er is toen afgesproken dat verweerder één en ander zou nagaan en de stafmedewerkster zou terug bellen. Dat is niet gebeurd. Daarom heeft de stafmedewerkster op 28 mei 2019 opnieuw gebeld. Tijdens de telefoongesprekplek bleek dat verweerder niets had uitgezocht en ook niet meer goed wist of er een melding naar de BAR was uitgegaan, waarop de stafmedewerkster verweerder erop heeft gewezen dat hij verplicht was de ONK in te vullen. Daarop heeft verweerder het telefoongesprek afgebroken.

3 DEKENBEZWAAR

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) zich niet coöperatief te gedragen tijdens de bespreking in het bemiddelingsdossier;

b) de vorm en de wijze van communiceren van verweerder in het klachtdossier;

c) niet te voldoen aan het invullen van de Opgave Nieuw Kantoor (ONK)

3.2 De deken heeft het bezwaar als volgt toegelicht.

Ad dekenbezwaar a)

3.3 De deken vond het bemiddelingsverzoek van verweerder niet direct actueel genoeg om daarop actie te ondernemen. Toen ook mr. M met een bemiddelingsverzoek kwam heeft de deken een bemiddelingsgesprek gepland. Het was geen mediation. Als verweerder geen zin had in het bemiddelingsgesprek had hij dat moeten zeggen en daaraan niet moeten deelnemen. De deken was niet bekend met depressiviteit van verweerder.

Ad dekenbezwaar b)

3.4 Verweerder heeft gescholden en zich in e-mails kleinerend uitgelaten. Verweerder heeft geen enkel respect voor de medewerkers van het Ordebureau getoond, zich onnodig grievend uitgelaten, onvoldoende distantie gehouden en het vertrouwen in de advocatuur en in zijn beroepsuitoefening geschaad. Verwezen wordt naar de kernwaarde integriteit als bedoeld in artikel 10a lid1d van de Advocatenwet en de gedragsregels 1 lid 4 en 7.

Ad dekenbezwaar c)

3.5 Verweerder heeft in strijd met gedragsregel 29 gehandeld door na te laten om de ONK in te vullen, waardoor de deken zijn toezichthoudende taak, als bedoeld in artikel 45a van de Advocatenwet, niet kan uitvoeren.

4 VERWEER

Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende aangevoerd.

4.1 Verweerder is teleurgesteld dat de deken zijn bemiddelingsverzoek niet in behandeling heeft willen nemen. Verweerder vindt dat de deken niet adequaat heeft ingegrepen. Het was iedereen bekend dat verweerder op het moment van het bemiddelingsgesprek depressief was. Uitvallen horen bij het ziektebeeld. Verweerder heeft spijt van de bejegening van de deken. Hij vindt het bijzonder vervelend ter zitting aanwezig te moeten zijn.

4.2 Ten aanzien van de diverse klachtonderdelen heeft verweerder nog het volgende aangevoerd.

Ad dekenbezwaar a)

4.3 Verweerder had bijstand van een oud deken. Die had verteld dat het om mediation ging en dat verweerder op ieder moment kon vertrekken. De oud deken was niet zelf bij het gesprek aanwezig. In het belang van verweerder zelf en zijn omgeving heeft hij de bespreking verlaten.

Ad dekenbezwaar b)

4.4 Er was geen sprake van dat verweerder de hoorn op de haak heeft gegooid. Hem werd duidelijk dat de deelnemers aan het gesprek het met elkaar niet eens zouden worden en dat voortzetting van het gesprek daarom geen zin had. Verweerder heeft het gesprek om die reden beëindigd.

4.5 Verweerder is niet trots op de door hem in de schriftelijke discussie gebruikte terminologie. Dat was niet sjiek.

Ad dekenbezwaar c)

4.6 Het kantoor van verweerder heeft een nieuwe identiteit gekregen. Toen de gegevens door de Orde werden opgevraagd was het echter nog niet zover. Maar de Orde bleef maar bellen, aldus verweerder.

5 BEOORDELING

Ad dekenbezwaar a)

5.1 Het dekenbezwaar betreft een bemiddelingstraject waarvoor partijen waren uitgenodigd om op vrijwillige basis deel te nemen. Het vrijwillige karakter is inherent aan bemiddeling, zijnde een alternatieve manier om met hulp van een onafhankelijke derde tot een oplossing van een geschil te komen. Dat impliceert ook dat iedere deelnemer op elk moment het bemiddelingstraject kan afbreken c.q. een bemiddelingsgesprek kan verlaten, waarbij de raad in het midden laat of dit verstandig is. Het feit dat verweerder lid is van de NOVA, de deken als bemiddelaar optrad en verweerder bij zijn vertrek geagiteerd was maakt dit niet anders.

5.2 De raad verklaart dekenbezwaar a) derhalve ongegrond.

Ad dekenbezwaar b)

5.3 De vraag doet zich voor welk criterium voor het optreden van verweerder jegens de deken dient te gelden. Er zijn de algemene fatsoensnormen die ieder individu jegens de ander in acht heeft te nemen. Daaraan moet verweerder in ieder geval voldoen. In dit geval speelt bovendien dat verweerder deel uitmaakt van de NOvA en zich uit dien hoofde dient te onderwerpen aan de toezichthoudende taak van de deken. Dat geeft een verdergaande verplichting dan voor een willekeurig individu geldt om (op fatsoenlijke wijze) op verzoeken van de deken te antwoorden. Daar staat weer tegenover dat verweerder als advocaat een zekere vrijheid heeft om zich op de wijze die hem goed dunkt jegens een wederpartij uit te laten.

5.4 Verweerder heeft aangevoerd dat zijn bewoordingen moeten worden gezien in het licht van zijn teleurstelling dat de deken zijn bemiddelingsverzoek niet in behandeling wilde nemen en van het in zijn visie niet adequate optreden jegens mr. M. Voorts heeft verweerder zich met een beroep op zijn depressiviteit willen verschonen.

5.5 Kennelijk heeft verweerder niet de steun gevoeld die hij van de deken verwacht had te zullen krijgen. Dat neemt echter niet weg dat verweerder zich (zeker als advocaat) had moeten realiseren dat hij voldoende distantie tot de aan de deken voorgelegde onderwerpen behoorde te betrachten. Dit geldt temeer daar hij - nu deze hem zelf betroffen - daarbij direct betrokken was. Als verweerder daartoe niet in staat was (en dat is zeker in geval van depressiviteit denkbaar) had hij voor zijn correspondentie naar buiten toe zich van adequate belangenbehartiging moeten voorzien. Weliswaar spreekt verweerder over bijstand van een oud deken, maar kennelijk is die bijstand bij een enkel advies gebleven.

5.6 In ieder geval in zijn correspondentie met de stafjurist en mogelijk ook in zijn gesprekken met de stafmedewerkerster van het Ordebureau, die dat in ieder geval zo heeft ervaren, heeft verweerder op ontoelaatbare wijze “op de man gespeeld” en bewoordingen gebruikt die geen enkel redelijk doel dienden.

5.7 De raad komt tot conclusie dat welk criterium voor de handelwijze van verweerder ook wordt gehanteerd verweerder de grenzen van de vrijheid die hem bij zijn uitlatingen is gegeven heeft overschreden en zich jegens de deken onnodig grievend heeft uitgelaten.

5.8 De raad verklaart dekenbezwaar b) derhalve gegrond.

Ad dekenbezwaar c)

5.9 In verband met de toezichthoudende taak van de deken bestaat er een plicht van de advocaat gegevens omtrent een kantoorwijziging aan het (bureau) van de deken door te geven. Niet, althans onvoldoende, is door verweerder weersproken, dat de ONK opgave nog altijd niet door verweerder is gedaan.

5.10 Dat deze verplichting ook via een bestuursrechtelijk traject kan worden afgedwongen staat er niet aan in de weg dat het niet voldoen daaraan ook in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar kan zijn. De raad is van oordeel dat dit het geval is. Door na te laten een ONK verklaring in te vullen heeft verweerder de toezichthoudende taak van de deken nodeloos bemoeilijkt en zich daarmee niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.11 De raad verklaart dekenbezwaar c) derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

Aan verweerder wordt de maatregel van een waarschuwing opgelegd.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a) en b) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 20-060/AL/MN.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de dekenbezwaren b) en c) gegrond;

- verklaart dekenbezwaar a) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus gewezen door mr. mr. M.F.J.N. van Osch, mrs. F.E.J. Janzing, K.F. Leenhouts, M.J.J.M. van Roosmalen, H.J. Voors, leden, bijgestaan door

mr. A.M. van Rossum als griffie en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2020.

Griffier Voorzitter