ECLI:NL:TADRARL:2020:182 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-212

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:182
Datum uitspraak: 25-05-2020
Datum publicatie: 30-05-2020
Zaaknummer(s): 20-212
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klaagster heeft zich op 6 juni 2019, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn, met een klacht over verweerster tot de deken gewend. Voor dit tijdsverloop heeft klaagster geen verklaring gegeven. Uit de overgelegde stukken blijkt evenmin dat klaagster niet eerder dan bij webformulier van 6 juni 2019 heeft kunnen klagen. Klacht niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 25 mei 2020

in de zaak 20-212/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 23 maart 2020 met kenmerk Z948540/MM/sd en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. De verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap is bij vonnis d.d. 19 juni 2013 vastgesteld. Op basis van dit vonnis werd de wederpartij aan klaagster verschuldigd een bedrag van per saldo € 47.958,82. Tegen dit vonnis is geen appel ingesteld.

1.2 Bij e-mail d.d. 29 november 2013 heeft verweerster klaagster bericht dat de deurwaarder had aangekondigd een bedrag van € 1.230,-- aan verweerster over te maken en dat zij dit bedrag na ontvangst zou overmaken aan klaagster.

1.3 Bij webformulier van 6 juni 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:

a) Verweerster heeft het door klaagster gevraagde non-appel nooit aan haar verstrekt;

b) Verweerster heeft het geld uit de boedel dat toentertijd op haar derdengeldrekening was gestort, nooit aan klaagster doorbetaald.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt vast dat de klacht ziet op vermeend handelen of nalaten van verweerster in 2013.

4.2 De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.3 Klaagster heeft zich op 6 juni 2019, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn, met een klacht over verweerster tot de deken gewend. Voor dit tijdsverloop heeft klaagster geen verklaring gegeven. Uit de overgelegde stukken blijkt evenmin dat klaagster niet eerder dan bij webformulier van 6 juni 2019 heeft kunnen klagen.

4.4 De voorzitter zal de klacht op grond van het voorgaande in alle onderdelen met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.  

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet in alle onderdelen niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2020.

Griffier Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 25 mei 2020