ECLI:NL:TADRARL:2020:181 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-229

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:181
Datum uitspraak: 02-06-2020
Datum publicatie: 15-06-2020
Zaaknummer(s): 20-229
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De klachten dat verweerder zijn cliënten heeft geadviseerd om de Stichting te liquideren, daaraan zijn medewerking heeft verleend en het doen van een valse opgave aan het handelsregister van de Kamer van Koophandel door zijn cliënten heeft bevorderd missen feitelijke grondslag. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 2 juni 2020

in de zaak 20-229/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 30 maart 2020 met kenmerk Z949653/MM/SD, door de raad ontvangen op 30 maart 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 21 december 2017 is de Stichting [V] opgericht. De Stichting zou zich gaan bezighouden met het beheer van het vermogen van mevrouw S. Het bestuur van de Stichting werd gevormd door vier personen: mevrouw S, de heer Van H, klager en de heer Van de H.

1.2    Mevrouw S had een geschil met klager en een aan hem gelieerde vennootschap. Het geschil had betrekking op een tijdelijk door mevrouw S aan klager, althans een aan hem gelieerde vennootschap, verstrekt geldbedrag van € 18.000,-- en op een tijdelijk op naam van klager geregistreerde auto van mevrouw S. Mevrouw S was verzekerd voor de kosten van rechtsbijstand. Nadat de rechtsbijstandsverzekeraar de kwestie enige tijd had behandeld heeft deze de behandeling van de zaak begin 2019 overgedragen aan verweerder.

1.3    Verweerder heeft klager bij brief d.d. 14 januari 2019 onder aanzegging van een kort geding gesommeerd om per omgaande te bevestigen dat hij het geldbedrag van € 18.000,-- zou overboeken en de auto weer op naam van mevrouw S zou registreren. Op 15 januari 2019 heeft verweerder namens mevrouw S conservatoir derdenbeslag doen leggen ten laste van klager, althans de aan hem gelieerde vennootschap. Op 16 januari 2019 heeft verweerder namens mevrouw S klager en de aan hem gelieerde vennootschap in kort geding doen dagvaarden. De advocaat van klager heeft op 24 januari 2019 het kentekenbewijs en de tenaamstellingscode van de auto toegestuurd aan verweerder. Op 25 januari 2019 heeft klager een bedrag van € 17.214,28 overgeboekt aan een door mevrouw S aangewezen derde. Verweerder heeft het kort geding namens mevrouw S voortgezet ter verkrijging van betaling van het resterende geldbedrag van € 695,72, vermeerderd met rente en proces- en beslagkosten.

1.4    Bij vonnis d.d. 12 februari 2019 heeft de voorzieningenrechter de vordering tot betaling van het resterende bedrag van € 695,72 afgewezen en klager veroordeeld in de proces- en beslagkosten. Nadat vonnis was gewezen heeft verweerder de behandeling van het dossier weer overgedragen aan de rechtsbijstandsverzekeraar van mevrouw S, die de resterende invordering ter uitvoering van het vonnis op zich heeft genomen.

1.5    Mevrouw S en de heer Van H hebben bij bestuursbesluit buiten vergadering d.d. 25 april 2019 besloten de Stichting per 18 april 2019 te ontbinden. Namens de Stichting is een zogenaamd “Formulier 17a opgave ontbinding zonder vereffening”, gedateerd 18 april 2019, verzonden aan de Kamer van Koophandel. Dit formulier is op 25 april 2019 door de Kamer van Koophandel ontvangen en verwerkt.

1.6    In mei 2019 hebben mevrouw S en de heer Van H zich voor rechtsbijstand gewend tot verweerder, die klager en de heer Van de H bij brief d.d. 24 mei 2019 aangeschreven over handelingen die klager en de heer Van de H hadden verricht, waaronder het beleggen van bestuursvergaderingen. Verweerder heeft klager en de heer Van de H namens mevrouw S en de heer Van H verzocht om ontslag te nemen als bestuurder van de Stichting.

1.7    Op 11 juni 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft, zonder medeweten van de andere bestuursleden, zijn cliënten geadviseerd om de Stichting te liquideren en heeft daaraan zijn medewerking verleend.

b)    Verweerder heeft het doen van een valse opgave aan het handelsregister van de Kamer van Koophandel door zijn cliënten bevorderd.

Toelichting

2.2    Verweerder heeft zijn cliënten geadviseerd bij de ontbinding van de Stichting en het doen van een valse opgave aan het handelsregister. Mevrouw S en de heer Van de H zijn zelf niet in staat om een dergelijk bestuursbesluit op te stellen en hebben aan klager verklaard dat een adviseur hen hierbij heeft geholpen. Deze adviseur moet verweerder wel zijn geweest.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel a en b)

4.2    Verweerder heeft de klachten uitdrukkelijk weersproken. Verweerder heeft betwist dat hij betrokken is geweest bij de (advisering over de) ontbinding van de Stichting en het doen van een valse opgave bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Uit de overgelegde stukken blijkt voorts niet dat dit verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat verweerder op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de (advisering over de) ontbinding van de Stichting en een valse opgave aan het handelsregister van de Kamer van Koophandel is naar het oordeel van de voorzitter op grond van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht niet gebleken. Nu de feitelijke grondslag ontbreekt, moet de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond worden verklaard.

4.3    De voorzitter zal de klacht op grond van het voorgaande in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2020.

Griffier                                                                           Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier) 

 Verzonden d.d. 2 juni 2020