ECLI:NL:TADRARL:2020:165 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-279

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:165
Datum uitspraak: 10-08-2020
Datum publicatie: 19-11-2020
Zaaknummer(s): 20-279
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de deken kennelijk ongegrond. Geen sprake van trage klachtafhandeling of – doorzending. Verder heeft te gelden dat het niet de taak van de deken is om een advocaat tot de orde te roepen. Dat verweerder de klachtenprocedure saboteert en informatie achterhoudt is niet gebleken.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 10 augustus 2020

in de zaak 20-279/AL/OV

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 16 april 2020 met kenmerk 1037394, door de raad ontvangen op 16 april 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is met zijn ex-vrouw verwikkeld in een echtscheiding. De ex-vrouw werd bijgestaan door mr. B.

Klacht I

1.2    Op 12 november 2018 heeft klager een klacht over mr. B ingediend bij de orde van advocaten Midden-Nederland. Bij brieven van 15 november 2018, 16 november 2018 en 17 november 2018 heeft klager een aantal uitbreidingen van zijn klacht ingediend.

1.3    Bij e-mail van 23 november 2018 heeft verweerder aan mr. B. verzocht te reageren op de klacht van klager.

1.4    Bij e-mails van 5 december 2018, 9 december 2018 en 16 december 2018 heeft klager zijn klachten nogmaals uitgebreid.

1.5    Op 30 januari 2019 heeft mr. B. geantwoord.

1.6    Op 15 februari 2019 heeft klager zijn repliek ingediend. Vervolgens heeft klager op 18 februari 2019 zijn klacht nogmaals uitgebreid, tot in totaal zeventien klachtonderdelen.

1.7    Bij e-mail van 21 februari 2019 heeft verweerder aan mr. B gevraagd te dupliceren en te reageren op de nieuwe klachtonderdelen.

1.8    Op 4 april 2019 heeft mr. B gedupliceerd, waarna verweerder op 9 april 2019 aan klager heeft verzocht alleen nog te reageren op de reactie van mr. B met betrekking tot de nieuwe klachtonderdelen.

1.9    Bij e-mail van 14 april 2019 heeft klager gerepliceerd. Verweerder heeft vervolgens op 15 april 2019 mr. B. verzocht te reageren. Bij e-mail van 22 mei 2019 heeft mr. B gedupliceerd.

1.10    Op 1 mei 2019 heeft klager een fax aan verweerder gestuurd.

1.11    Op 28 mei 2019 heeft verweerder de verhinderdata van klager en mr. B opgevraagd, zodat een bespreking kon worden gepland. Op 20 juni 2019 heeft verweerder nogmaals de verhinderdata opgevraagd en zijn verontschuldigingen aangeboden voor de vertraging.

1.12    Op 21 juni 2019 meldt klager dat hij een klacht heeft ingediend bij de Nationale Ombudsman over de in zijn ogen trage afhandeling van zijn klachten. Ook heeft hij laten weten geen bespreking meer te wensen en dat hij wenst dat zijn klachten worden doorgezonden aan de raad van discipline.

1.13    Bij e-mail van 26 juni 2019 heeft verweerder klager verzocht om betaling van het griffierecht. De betaling van het griffierecht is op 1 juli 2019 bevestigd.

Verdere klachten

1.14    Op 28 februari 2019 heeft klager een tweede klacht ingediend tegen mr. B. Klager heeft deze klacht op 17 mei 2019 weer ingetrokken.

1.15    Op 29 april 2019 heeft klager een derde klacht ingediend tegen mr. B, bestaande uit zeven klachtonderdelen. Op 24 september 2019 heeft klager griffierecht betaald.

1.16    Op 21 mei 2019 heeft klager een vierde klacht ingediend tegen mr. B, bestaande uit drie klachtonderdelen. Op 24 september 2019 heeft klager griffierecht betaald.

1.17    Op 17 juli 2019 heeft klager een vijfde klacht ingediend tegen mr. B, bestaande uit twee klachtonderdelen. Op 24 september 2019 heeft klager griffierecht betaald.

1.18    Op 11 september 2019 heeft klager een zesde en zevende klacht ingediend tegen mr. B.

1.19    Op 29 oktober 2019 heeft klager een achtste klacht ingediend tegen mr. B.

Vervolg

1.20    Op 7 oktober 2019 zijn klachten I, III, IV en V van klager doorgezonden naar de raad van discipline.

1.21    Klager heeft in oktober 2019 tweemaal een klacht ingediend over verweerder.

1.22    Op 30 oktober 2019 en 11 november 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel aangewezen voor het doen van onderzoek naar de klachten van klager.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder stuurt klagers klachten niet door en behandelt de klachten traag.

b)    Verweerder heeft niet gereageerd op een persoonlijke fax van klager van 1 mei 2019 en is niet bereikbaar.

c)    Verweerder doet niets met klagers klachten tegen mr. B.

d)    Klagers klacht over verweerder bij de Nationale Ombudsman heeft geen effect gehad.

e)    Verweerder saboteert de klachtenprocedure en houdt informatie achter.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de klacht is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland. Het in de advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden dat, indien die advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

4.2    De voorzitter merkt nog op dat in deze beslissing slechts wordt geoordeeld over de vraag of verweerder zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelen advocaat betaamt. De tuchtrechter oordeelt niet over de stellingen die zijn ingenomen in de kwestie die aan de klacht tegen grondslag heeft gelegen. Dit betekent dat hetgeen over en weer naar voren is gebracht over de kwestie met mr. B niet zal worden besproken.

Ad klachtonderdeel a)

4.3    De voorzitter constateert dat klachten I, III, IV en V op 7 oktober 2019 zijn doorgezonden aan de raad van discipline. Voor de klachten III, IV en V geldt dat deze zaken binnen twee weken na betaling van het griffierecht zijn verzonden. Voor klacht I geldt dat het griffierecht op of rond 1 juli 2019 is voldaan.

4.4    Verweerder heeft aangevoerd dat er naar aanleiding van klagers klacht bij de Nationale Ombudsman contact heeft plaatsgevonden tussen verweerder en de Nationale Ombudsman. In september 2019 is uitdrukkelijk met de Nationale Ombudsman afgesproken dat alle klachten (I, III, IV en V) gezamenlijk en gelijktijdig zouden worden doorgezonden naar de raad van discipline. Dit is vervolgens ook gebeurd. Het tijdsverloop van drie maanden tussen het betalen van het griffierechter en het doorzenden van klacht I aan de raad van discipline had dan ook uitdrukkelijk te maken met voormelde afspraak met de Nationale Ombudsman.

4.5    Gelet op het voorgaande is de voorzitter dan oordeel dat geen sprake is van het niet of traag doorzenden van klagers klachten aan de raad van discipline. Aan verweerder kan op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.6    Verder wordt geklaagd over een trage klachtafhandeling. De voorzitter stelt vast dat klacht I op 12 november 2018 is ingediend en dat klager zijn klacht op verschillende momenten heeft uitgebreid, tot een totaal van zeventien klachtonderdelen. Verweerder heeft de klachtonderdelen onderzocht, waarbij op verschillende momenten hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. Het onderzoek is uiteindelijk op 26 juni 2019 afgerond. Gelet op omvang van de klacht en het feit dat klager zijn klacht op verschillende momenten heeft uitgebreid, is de voorzitter van oordeel dat geen sprake is van een trage klachtafhandeling. Dat het klager allemaal te lang duurt, maakt niet dat verweerder traag heeft gehandeld. Ook op dit punt kan aan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.7    Voor zover klager ook klaagt over het feit dat hij nog niets heeft gehoord van de raad van discipline, geldt dat dit geen klacht is over het handelen van verweerder.

4.8    Klachtonderdeel a is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen b) en c)

4.9    Klager heeft op 1 mei 2019 een faxbericht aan verweerder gezonden. De inhoud van het bericht van klager betreft in de kern de klachtonderdelen waarover hij klaagt tegen mr. B en klager verzoekt verweerder antwoord te geven op zijn vragen in lopende klachtdossiers.

4.10    De voorzitter overweegt dat op grond van artikelen 46c en 45a Advocatenwet het onderzoek naar een klacht tegen een advocaat plaatsvindt door de deken en/of door stafjuristen van het Ordebureau. De behandelend stafjurist in de klachtdossiers heeft meermalen telefonisch en schriftelijk contact gehad met klager. Daarbij is aan klager duidelijk gemaakt welke rol en mogelijkheden een deken heeft en dat de deken de klacht dient te onderzoeken. Ook is aan klager duidelijk gemaakt dat het een deken niet toegestaan is zich te mengen in of te oordelen over een civielrechtelijk geschil. Verder zijn er op meerdere momenten eind april 2019 vragen en/of opmerkingen van klager via e-mail beantwoord. De voorzitter overweegt dat klager in zijn faxbericht van 1 mei 2019 geen nieuwe vragen heeft gesteld, maar slechts vragen en opmerkingen heeft herhaald, waardoor de eerdere e-mails van eind april 2019 als antwoord kunnen worden beschouwd. Dat verweerder niet expliciet zelf heeft gereageerd op het faxbericht van 1 mei 2019 is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.11    Klagers stelling dat verweerder (verder) niet bereikbaar is, is niet onderbouwd en wordt ook niet ondersteund door het dossier.

4.12    Voor wat betreft klagers klacht over het feit dat verweerder niet heeft ingegrepen of mr. B tot de orde heeft geroepen, geldt dat dit niet de taak van een deken is. De voorzitter overweegt dat het de taak van een deken is om een klacht over een advocaat te onderzoeken en vervolgens, indien de klager om doorzending verzoekt, de klacht door te zenden naar de raad van discipline. Het is de tuchtrechter die dan een oordeel velt over de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen van een advocaat.

4.13    Voor zover klager klaagt over het niet plaatsvinden van een bespreking tussen klager, verweerder en mr. B, geldt dat klager uiteindelijk geen bespreking meer wenste. Door omstandigheden werd door verweerder geen datum voor een bespreking ingepland. Verweerder heeft daarvoor zijn verontschuldigingen aangeboden en nogmaals verhinderdata opgevraagd. Op dat moment liet klager weten geen bespreking meer te wensen. Dat geen bespreking heeft plaatsgevonden, is dan ook niet aan verweerder te wijten.

4.14    Voor zover klager ook klaagt over de mogelijke (financiële) afspraken tussen de ex-vrouw en mr. B, geldt dat deze klacht zo nodig beoordeling behoeft in de tuchtzaak tegen mr. B maar niet in de onderhavige klacht tegen de deken. Verwezen wordt voorts naar 4.2 hiervoor. De deken is ook niet bevoegd over de klachten tegen mr. B te beslissen. Dat is aan de raad van discipline. De deken mocht, mede gelet op de aangehaalde uitsprak van deze raad, het standpunt innemen dat naar zijn mening aan klager geen klachtrecht toekomt omdat hij niet rechtstreeks in zijn eigen belang is of kan worden getroffen. Ook hiervoor geldt dat de raad uiteindelijk beslist. Een en ander maakt het optreden van verweerder als deken evenwel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.15    Klachtonderdelen b en c zijn daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.16    Klager heeft op of omstreeks 21 juni 2019 een klacht over verweerder ingediend bij de Nationale Ombudsman over de – in klagers ogen – trage klachtafhandeling. Verweerder heeft aangevoerd dat er vervolgens een aantal keer telefonisch contact is geweest tussen de Nationale Ombudsman en verweerder, waarbij is gesproken over de klacht, de hoeveelheid klachtonderdelen tegen mr. B en de grote omvang van de bijlagen. Afgesproken is om alle klachten tegelijk door te zenden aan de raad van discipline. Dit is op 7 oktober 2019 gebeurd. Verweerder heeft de Nationale Ombudsman in kennis gesteld van het doorzenden van de klachten.

4.17    Voor zover klager klaagt over de (verdere) behandeling van zijn klacht bij de Nationale Ombudsman, geldt dat dit geen klacht is over het handelen van verweerder.

4.18    Klachtonderdeel d is daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.19    Klager stelt dat verweerder de klachtenprocedure saboteert en informatie achterhoudt, doordat verweerder niet aan de Nationale Ombudsman heeft verteld dat en op welke wijze een klacht tegen verweerder kon worden ingediend. Verweerder heeft betwist dat hem door de Nationale Ombudsman is gevraagd of en hoe tegen hem een klacht kon worden ingediend. Klager heeft dit klachtonderdeel verder niet onderbouwd met (andere) feiten en omstandigheden. De voorzitter kan dan ook niet (anderszins) vaststellen dat verweerder saboteert of informatie achterhoudt.

4.20    Klachtonderdeel e is daarom kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.21    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2020.

Griffier                                              Voorziter