ECLI:NL:TADRARL:2020:142 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-432

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:142
Datum uitspraak: 24-08-2020
Datum publicatie: 04-11-2020
Zaaknummer(s): 19-432
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Op grond van de dossierstukken is niet gebleken dat verweerder klaagster slecht heeft behandeld. Na weigering van verweerder om een stuitingsbrief te sturen, had klaagster voldoende tijd om daar een andere advocaat te benaderen en dit heeft klaagster ook gedaan. Klaagster is via de door haar voor akkoord ondertekende opdrachtbevestigingen geïnformeerd over het door verweerder en zijn kantoorgenoot gehanteerde uurtarief. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 augustus 2020

in de zaak 19-432/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 23 augustus 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 4 juli 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 693323/MV/sd van de deken ontvangen.

1.3    De behandeling van de klacht stond aanvankelijk gepland op de zitting van 20 april 2020. Vanwege de door de overheid getroffen coronamaatregelen medio maart 2020 kon deze zitting niet doorgaan. De raad heeft klaagster en verweerder voorgesteld om de klacht schriftelijk, dus zonder mondelinge behandeling, af te doen. Klaagster en verweerder hebben bij e-mails van 31 maart 2020 (klaagster) en 1 april 2020 (verweerder) met dit voorstel ingestemd. Vervolgens heeft de raad klaagster en verweerder in de gelegenheid gesteld om nog een laatste schriftelijke reactie in te dienen. Alleen klaagster heeft van deze gelegenheid gebruikgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 29. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails van klaagster van 24 en 31 maart 2020 en van de e-mail van verweerder van 1 april 2020.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder heeft klaagster en haar praktijkvennootschap vanaf juni 2015 bijgestaan in drie dossiers: dossier Raad voor de Kinderbescherming, dossier Thuiszorg en dossier zoon.

2.3    In dossier Raad voor de Kinderbescherming gaat het om advies over doen verwijderen van onjuiste en kwetsende onderdelen in een rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van mei 2012. Op 23 juni 2015 heeft verweerder in dit dossier per e-mail een opdrachtbevestiging naar klaagster gestuurd. In de opdrachtbevestiging is een uurtarief van € 250,- exclusief 6% kantoorkosten en btw opgenomen. Klaagster heeft de opdrachtbevestiging voor akkoord getekend.

2.4    Op 24 juni 2015 heeft klaagster verweerder per e-mail gevraagd om bijstand in dossier Thuiszorg. In dit dossier gaat het om werkzaamheden die klaagster vanuit haar bedrijf (hierna ook: de B.V.) heeft verricht voor mevrouw G. maar die niet zijn betaald.

2.5    Op 27 juni 2015 heeft klaagster verweerder per e-mail gevraagd om bijstand in dossier zoon. Het gaat daarbij om een schadeclaim voor de zoon van klaagster. In deze e-mail heeft klaagster – samengevat – opgemerkt dat zij verweerder alleen kan betalen als haar openstaande rekeningen in dossier Thuiszorg worden betaald.

2.6    Bij e-mail van 12 juli 2015 heeft klaagster aan verweerder en een kantoorgenoot van verweerder, mr. L., gevraagd of mr. L. haar kan helpen met dossier Thuiszorg.

2.7    Op 14 juli 2015 heeft mr. L. klaagster per e-mail, met verweerder in de cc, over dossier Thuiszorg geadviseerd en een offerte toegestuurd, met vermelding van het uurtarief van € 235,-.

2.8    Op 13 oktober 2015 heeft mr. L. klaagster per e-mail, met verweerder in de cc, in dossier Thuiszorg een concept dagvaarding gestuurd. Deze dagvaarding is op 4 november 2015 door de deurwaarder uitgebracht.

2.9    Op 10 januari 2016 heeft klaagster per e-mail onder meer aan verweerder bericht dat zij heeft besloten de zaak in dossier Thuiszorg stop te zetten naar aanleiding van de in dat dossier ontvangen factuur van verweerders kantoor. 

2.10    Op 18 augustus 2016 heeft verweerder aan klaagster per e-mail bevestigd dat zij elkaar op 17 augustus 2016 hebben gesproken over dossier Raad voor de Kinderbescherming en dossier Thuiszorg. In dossier Raad voor de Kinderbescherming heeft verweerder in zijn e-mail bevestigd dat zij hebben gesproken over de verjaring van de eventuele vordering van klaagster op de Raad voor de Kinderbescherming en dat verjaring vóór mei 2017 niet aan de orde is uitgaande van de rapportage van mei 2012. In dossier Thuiszorg heeft verweerder in zijn e-mail bevestigd dat zij hebben gesproken over het uitgangspunt dat, vanwege de financiële ruimte van klaagster, eerst  gewacht wordt op een gunstige ontwikkeling in de procedure tegen mevrouw G. voordat de kwestie tegen de Raad voor de Kinderbescherming kan worden opgepakt. Ook heeft verweerder in zijn e-mail bevestigd dat hij, vanwege complicaties in de procedure tegen mevrouw G. en het in dat verband gestarte deskundigenonderzoek dat door klaagster moet worden bekostigd, de betalingen op declaraties van zijn kantoor heeft uitgesteld en gedane betalingen alsnog heeft aangemerkt als betalingen op de werkzaamheden van de deskundige. Tot slot heeft verweerder in de e-mail van 18 augustus 2016 aan klaagster bevestigd dat hij haar heeft meegedeeld dat zij voor de zaak tegen de Raad voor de Kinderbescherming een pro deo advocaat kan inschakelen en dat hij geen pro deo advocaat is.

2.11    Op 31 januari 2017 heeft verweerder klaagster in dossier Thuiszorg per e-mail een bericht van de advocaat van mevrouw G. aan klaagster doorgestuurd met de vraag om hierover contact met hem op te nemen.

2.12    Op 6 februari 2017 heeft klaagster per e-mail onder meer bericht dat dossier Thuiszorg in haar leven niet belangrijk is, maar dossier Raad voor de Kinderbescherming wel en dat zij met dat dossier door wil gaan, maar niet met het kantoor van verweerder omdat zij zich door verweerder ‘belazerd’ voelt.

2.13    Op 12 februari 2017 heeft klaagster verweerder per e-mail – samengevat – bericht dat zij wil dat verweerder dossier Raad voor de Kinderbescherming behandelt van het geld dat zij in de zaak van dossier Thuiszorg zal krijgen.

2.14    Bij e-mail van 13 februari 217 heeft klaagster verweerder per e-mail – samengevat – gevraagd om de verjaringstermijn in dossier Raad voor de Kinderbescherming niet te vergeten.

2.15    Bij e-mail van 13 maart 2017 heeft verweerder klaagster gewezen op de boodschap in haar e-mail van 6 februari 2017 en vermeld dat hij niets onderneemt zolang hij met klaagster geen overeenstemming heeft over zijn bemoeienis met dossier Raad voor de Kinderbescherming.

2.16    Bij brief van 29 maart 2017 heeft klaagster verweerder onder meer bericht over een verjaringstermijn in dossier Raad voor de Kinderbescherming. Klaagster kondigt in haar brief aan het kantoor van verweerder aansprakelijk te zullen stellen als de zaak door toedoen van verweerders kantoor verjaart.

2.17    Bij e-mail van 5 april 2017 heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen een factuur die namens verweerder aan haar is gestuurd voor de werkzaamheden verricht in 2016.

2.18    Op 12 april 2017 heeft verweerder per e-mail aan klaagster bericht dat hij niet langer bereid was om in dossier Raad voor de Kinderbescherming actie te ondernemen.

2.19    In dossier Thuiszorg heeft de rechtbank bij vonnis van 26 juli 2017 de vorderingen van de B.V. afgewezen en de B.V. veroordeeld in de proceskosten. 

2.20    Bij brief van 3 december 2017 heeft klaagster het kantoor van verweerder aansprakelijk gesteld voor het door haar geleden financieel verlies in dossier Thuiszorg.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klaagster slecht behandeld door haar onder meer te negeren en hoge rekeningen te sturen, terwijl klaagster had aangegeven deze niet te kunnen betalen;

b)    Verweerder heeft geen stuitingsbrief gestuurd naar de Raad voor de Kinderbescherming ondanks diverse verzoeken daartoe;

c)    Verweerder heeft klaagster niet vooraf geïnformeerd over het door hem te hanteren uurtarief voor zijn werkzaamheden.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens verweerder is klaagster niet slecht door zijn kantoor behandeld en zijn de rekeningen die klaagster heeft gekregen aanzienlijk gematigd. Verder is klaagster volgens verweerder tijdig bericht dat hij geen werkzaamheden meer in dossier Raad voor de Kinderbescherming zou verrichten. Tot slot heeft verweerder erop gewezen dat klaagster steeds vooraf is geïnformeerd over het te hanteren uurtarief.

5    BEOORDELING

5.1    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang. Daarbij houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt en bij de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbegrensd, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan de professionele standaard die binnen de beroepsgroep geldt. Deze professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. De raad zal de klachtonderdelen met inachtneming van deze standaard beoordelen.

Klachtonderdeel a)

5.2    In klachtonderdeel a) stelt klaagster aan de orde dat zij slecht door verweerder is behandeld onder meer doordat verweerder haar heeft genegeerd en hoge rekeningen heeft gestuurd, terwijl zij had aangegeven deze niet te kunnen betalen.

5.3    De raad is op grond van de dossierstukken, waaronder de tussen klaagster en verweerder gewisselde correspondentie, van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder klaagster slecht heeft behandeld. Van negeren is gelet op de gewisselde e-mails geen sprake. Er is regelmatig overleg en contact tussen verweerder en klaagster geweest. Ook is het de raad op grond van de facturen niet gebleken dat verweerder voor de verrichte werkzaamheden in dossier Thuiszorg excessief heeft gedeclareerd. Daar bieden de facturen ook geen aanknopingspunten voor. Tussen partijen was afgesproken dat dossier Thuiszorg als eerst zou worden afgehandeld om de aanpak in dossier Raad voor de Kinderbescherming te kunnen financieren. De procedure tegen mevrouw G. in dossier Thuiszorg ging door het door mevrouw G. gevoerde verweer onverwacht langer duren en uiteindelijk heeft klaagster die procedure verloren. Verweerder heeft zijn werkzaamheden voor dit dossier bij klaagster in rekening mogen brengen, waarbij verweerder erop heeft gewezen dat hij de facturen uit coulance heeft gematigd en hij niet zijn uurtarief heeft gerekend. Die facturen staan overigens voor een deel op naam van de B.V. en voor een deel op naam van klaagster in privé. Uit de klacht van klaagster kan de raad niet afleiden dat klaagster er in dossier Thuiszorg ten aanzien van de privéfacturen over klaagt dat zij daarvoor een toevoeging had moeten krijgen. In dat verband merkt de raad overigens op dat verweerder in de correspondentie (zie 2.10) duidelijk aangegeven heeft dat hij geen zaken op basis van een toevoeging behandelt. Als klaagster de kwestie van dossier Thuiszorg behandeld had willen hebben op basis van gefinancierde rechtsbijstand, had het haar op elk moment vrijgestaan een andere advocaat in te schakelen die haar op basis van een toevoeging wilde bijstaan. Het was echter de keuze van klaagster om bij verweerder te blijven. Deze keuze houdt ook in dat klaagster althans haar vennootschap  voor betaling van de facturen in dossier Thuiszorg diende te zorgen. Omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder niet is gebleken, is klachtonderdeel a) ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.4    Klachtonderdeel b) gaat over de stuitingsbrief in dossier Raad voor de Kinderbescherming die verweerder niet heeft verstuurd.  

5.5    De raad is van oordeel dat verweerder ten aanzien van de stuitingsbrief niet onzorgvuldig heeft gehandeld. De weigering van verweerder om geen werkzaamheden meer in dossier Raad voor de Kinderbescherming te verrichten, is een reactie op de e-mail van klaagster van 6 februari 2017 waarin zij in niet mis te verstane bewoordingen aangeeft in dit dossier niet meer met het kantoor van verweerder verder te willen gaan. Hoewel verweerder de stuitingsbrief daarna ondanks verzoeken daartoe niet meer heeft verstuurd, bleef er na zijn weigering in april 2017 (zie 2.18) voor klaagster een redelijke termijn over om voor het versturen van een stuitingsbrief een andere advocaat in te schakelen. Uit de stukken van klaagster blijkt dat zij ook tijdig een andere advocaat heeft kunnen inschakelen, zodat de verjaringstermijn is gestuit. De weigering van verweerder heeft dus uiteindelijk niet tot verjaring in het dossier Raad voor de Kinderbescherming geleid. Omdat verweerder op dit punt tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt, is klachtonderdeel b) ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.6    Klachtonderdeel c) gaat over het door verweerder gehanteerde uurtarief waarover klaagster naar eigen zeggen niet is geïnformeerd.

5.7    In de opdrachtbevestiging van 23 juni 2015 (zie 2.3), die klaagster voor akkoord heeft getekend, heeft verweerder zijn uurtarief van € 250,- exclusief 6% kantoorkosten en btw genoemd. In de kwestie Thuiszorg is klaagster geïnformeerd over het uurtarief bij e-mail van 14 juli 2015 (zie 2.7). Klaagster was dus door verweerder geïnformeerd over zijn uurtarief. Klachtonderdeel c) is daarom ongegrond.

Conclusie

5.8    Uit het bovenstaande volgt dat de raad de klacht in alle onderdelen ongegrond zal verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders en W.W. Korteweg, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2020.

Griffier                            Voorzitter