ECLI:NL:TADRARL:2020:129 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-518

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:129
Datum uitspraak: 04-05-2020
Datum publicatie: 04-11-2020
Zaaknummer(s): 19-518
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. Verzetgronden slagen niet. Vragen over de vertegenwoordiging van de gemeenteraad en het bestaan van een advocaat-cliënt-relatie tussen de gemeenteraad en verweerders zijn voorbehouden aan de bestuursrechter. Een advocaat wordt op zijn woord geloofd als hij zich in een procedure namens een partij als gemachtigde stelt. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 mei 2020

in de zaak 19-518

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 4 september 2019 op de klacht van:

klaagster

gemachtigde:  de L.

over

verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 1 januari 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.

1.2    Op 11 juli 2019 heeft de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht doorgestuurd naar het Hof van Discipline.

1.3    Bij beslissing van 29 juli 2019 heeft het Hof van Discipline de klacht verwezen naar de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden.

1.4    Op 31 juli 2019 heeft de raad de beslissing van het Hof van Discipline en het klachtdossier met kenmerk K19-010 ontvangen.

1.5    Bij beslissing van 4 september 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 4 september 2019 verzonden aan partijen.

1.6    Op 26 september 2019 heeft de gemachtigde van klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift diezelfde dag ontvangen.

1.7    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 9 maart 2020. Daarbij waren de gemachtigde van klaagster en verweerder 1 aanwezig. 

1.8    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd, van het verzetschrift en van de door verweerder 1 op de zitting overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster het niet eens is met de beslissing van voorzitter, mede nu de voorzitter de klacht in zijn beslissing verkeerd heeft weergegeven en beoordeeld. Volgens klaagster is de kern van haar klacht dat zij niet wist of verweerders, in hun rol van stadsadvocaat, ook de opdracht hadden gekregen om de gemeenteraad te vertegenwoordigen in het bestuursrechtelijke geschil met klaagster. Het is volgens klaagster dus niet duidelijk of tussen verweerders en de gemeenteraad sprake is van een advocaat-cliënt-relatie. Deze onzorgvuldige gang van zaken ondermijnt volgens klaagster de rechtstaat.

2.2    Tegen de vaststaande feiten en het klachtonderdeel over de onrechtmatige beïnvloeding van de rechtsgang komt klaagster in verzet niet op.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

3.2    De klacht, zoals die is vermeld in het digitale klachtformulier en door de voorzitter is overgenomen in zijn beslissing, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    de gemeenteraad hebben vertegenwoordigd zonder dat zij daartoe beschikten over de daarvoor noodzakelijke machtiging;

b)    middels het schrijven van 24 september 2018 de rechtsgang onrechtmatig hebben beïnvloed.

3.3    De raad zal hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling ingaan op de stellingen van klaagster.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Ook de klachtomschrijving is op basis van het digitaal ingediende klachtformulier door de voorzitter juist weergegeven. Het gaat klaagster immers om de vraag of verweerders, in hun rol als stadsadvocaten, ook van de gemeenteraad de opdracht hebben gekregen hem te vertegenwoordigen in het geschil met klaagster. Daarover heeft de voorzitter in zijn beslissing ook geoordeeld. Daarbij merkt de raad op dat klaagster strikt genomen geen belang heeft bij haar vraag over de vertegenwoordiging van de gemeenteraad, en dus ook niet bij de vraag over het wel of niet bestaan van een advocaat-cliënt-relatie tussen de gemeenteraad en verweerders. Deze vraag is voorbehouden aan de bestuursrechter. Bovendien heeft verweerder 1 ter zitting toegelicht dat verweerders de gemeenteraad in hun hoedanigheid van stadsadvocaten wel degelijk mochten vertegenwoordigen in het bestuursrechtelijke geschil met klaagster en dat verweerders dit niet hoeven aan te tonen. Daarbij heeft verweerder 1 terecht gewezen op artikel 8:24 Algemene wet bestuursrecht waaruit volgt dat advocaten geen schriftelijke machtiging hoeven over te leggen om een partij te mogen vertegenwoordigen bij de bestuursrechter. Met andere woorden, een advocaat wordt op zijn woord geloofd als hij zich in een procedure namens een partij als gemachtigde stelt. Klaagster heeft niets gesteld waaruit anders blijkt. De raad komt dan ook tot de conclusie dat de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden. 

4.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, C.W.J. Okkerse, P.Th. Mantel en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door

mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2020.

griffier                                                      voorzitter