ECLI:NL:TADRARL:2020:119 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-800

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:119
Datum uitspraak: 16-03-2020
Datum publicatie: 03-06-2020
Zaaknummer(s): 19-800
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat op een advocaat in zijn algemeenheid geen plicht rust om te reageren op de correspondentie van de wederpartij. Voor zover verweerder daarmee in strijd heeft gehandeld met de eigen kantoorklachtenregeling, zoals klager hem ook verwijt, kan klager zich daar niet op beroepen, aangezien een dergelijke klachtenregeling alleen de relatie tussen de advocaat en de cliënt betreft.  Evenmin is sprake van een plicht om een wederpartij te informeren over beëindiging van de opdracht.  Verweerder heeft daarnaast de grenzen van de hem als advocaat van de wederpartij van klager toekomende vrijheid niet overschreden.  Kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 16 maart 2020

in de zaak 19-800

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 26 november 2019 met kenmerk 816427/MM/AS/sd, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft tot 1 november 2015 een affectieve relatie gehad met mevrouw H (hierna: de ex-partner). Uit deze relatie zijn drie kinderen geboren.

1.2    Vanaf februari 2016 zijn klager en de ex-partner onder leiding van een advocaat/mediator een mediationtraject gestart.

1.3    In de e-mails van 5 en 20 maart 2018 aan partijen heeft de mediator, naar aanleiding van ontevreden e-mails van de ex-partner van klager over de voortgang van de mediation, aan partijen voorgesteld om nog eenmaal in overleg te gaan en de laatste puntjes op de i te zetten om met inzet van partijen alsnog tot ondertekening van het convenant te komen.

1.4    Verweerder heeft op 21 maart 2018 aan klager laten weten de belangen van de ex-partner te behartigen en in die brief de volgens zijn cliënte nog bestaande geschilpunten onder de aandacht gebracht. Op diezelfde dag heeft verweerder ook aan klager een brief van zijn cliënte - gedateerd 13 maart 2018 - gemaild en naar de inhoud daarvan verwezen. In die bijgevoegde e-mail, zowel gericht aan klager als aan de mediator, heeft de ex-partner onder meer laten weten te overwegen om het mediation dossier te sluiten en zich te beraden op juridische stappen doordat klager wederom niet heeft gereageerd op e-mails en de voortgang frustreert.

1.5    Hierop heeft klager per e-mail van 27 maart 2018 gereageerd en tevens over de inhoud daarvan zijn verbazing uitgesproken. Klager heeft voorts voorgesteld om de door de ex-partner genoemde geschilpunten mee te nemen in het overleg met de mediator.

1.6    Per e-mail van 30 maart 2018 heeft verweerder aan klager laten weten dat zijn cliënte verder wil met haar leven en bereid is om zijn verplichtingen met betrekking tot de kinderalimentatie voorlopig te parkeren, indien klager volledig meewerkt om zijn cliënte uit de hoofdelijkheid te ontslaan ten aanzien van de hypotheekschuld. Daarnaast heeft hij klager, voor zover nodig, gesommeerd om binnen drie dagen te bevestigen dat hij daaraan  zijn volledige medewerking zal verlenen, waarna zijn cliënte bereid zal zijn om de verdere boedelafwikkeling met gesloten beurzen te doen. Bij uitblijven van de verzochte medewerking van klager heeft verweerder klager laten weten dat hij een kort geding zal starten, onder de verdere mededeling dat de voorkeur van zijn cliënte uitgaat naar een minnelijke regeling met klager.

1.7    In zijn e-mail van dinsdag 3 april 2018 heeft klager onder meer aan verweerder laten weten dat verweerder niet inhoudelijk heeft gereageerd op zijn e-mail van 27 maart 2018. Verder heeft hij zich bereid verklaard om zijn medewerking te verlenen als verzocht en gemeld dat een minnelijke regeling zijn voorkeur geniet en in dat kader voorgesteld om in overleg met de mediator de klaarliggende concept-vaststellingsovereenkomst alsnog te ondertekenen. Daarnaast heeft klager verweerder gewezen op zijn onzorgvuldig, onbetamelijk, abject en onethisch handelen door klager zo’n onredelijke reactietermijn te geven en aan te geven uiterlijk de vrijdag daarna een formele reactie daarop tegemoet te zien, bij gebreke waarvan klager een klacht jegens verweerder zal indienen. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

1.8    Op 10 april 2018 hebben klager en de ex-partner een vaststellingsovereenkomst gesloten.

1.9    Bij brief van 1 maart 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    niet te reageren op zijn klacht zoals neergelegd in zijn e-mail van 3 april 2018;

b)    gelijktijdig met het bijna afgeronde mediationtraject werkzaamheden te verrichten voor de ex-partner van klager en daarbij niet integer te handelen door met zijn berichten op storende en verwijtbare wijze te interveniëren in het parallel lopende mediationtraject;

c)    in zijn e-mails van 21 en 30 maart 2018 aan klager onredelijke reactietermijnen van een aantal dagen te geven, waardoor het inwinnen van juridisch advies door klager werd bemoeilijkt;

d)    na zijn e-mail van 30 maart 2018 aan klager, waarin met het starten van een kort geding werd gedreigd, klager daarna niet te informeren dat hij zijn werkzaamheden voor de ex-partner had beëindigd. 

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel.

4.2    De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.3    De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.4    Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat op een advocaat in zijn algemeenheid geen plicht rust om te reageren op de correspondentie van de wederpartij. Voor zover verweerder daarmee in strijd heeft gehandeld met de eigen kantoorklachtenregeling, zoals klager hem ook verwijt, kan klager zich daar niet op beroepen, aangezien een dergelijke klachtenregeling alleen de relatie tussen de advocaat en de cliënt betreft. Verweerder heeft naar zijn zeggen in het belang van zijn cliënte er bewust voor gekozen om niet te reageren op de e-mail van 3 april 2018. Als partijdig advocaat mocht verweerder dit ook beslissen. Dat hij daarmee de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel is de voorzitter niet gebleken; concrete feiten die dat onderbouwen zijn niet gesteld.

4.5    Op grond van het voorgaande is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder jegens klager geen sprake, zodat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond wordt verklaard.

Ad klachtonderdeel b)

4.6    Volgens verweerder mocht hij niet alleen maar móest hij tijdens het mediationtraject werkzaamheden voor zijn cliënte doen op basis van de hem verstrekte opdracht. Door die opdracht tijdens het lopende mediationtraject tussen partijen te aanvaarden, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzitter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager gehandeld. Geen regel verbiedt een advocaat immers om tijdens een mediationtraject werkzaamheden voor een cliënt te doen; dat ligt anders voor een mediator die dan de mediationopdracht moet teruggeven.

4.7    Dat verweerder met zijn handelen de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hem als advocaat van de wederpartij toekomt, is de voorzitter niet gebleken. Verweerder mocht in zijn correspondentie met klager afgaan op de juistheid van de door zijn cliënte verstrekte informatie dat klager het mediationtraject, dat toen twee jaar duurde, in haar ogen te zeer vertraagde. Hij heeft daarmee het standpunt van zijn cliënte verwoord en heeft als partijdig advocaat namens haar rechtsmaatregelen aan moeten kondigen om de verzoeken van zijn cliënte jegens klager kracht bij te zetten. Nu verweerder zich in zijn correspondentie of anderszins niet onnodig grievend heeft uitgelaten over klager of diens belangen onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel, is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen jegens klager geen sprake geweest, temeer daar de vaststellingsovereenkomst tussen klager en de ex-partner daarna tot stand is gekomen. Daarmee wordt ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

4.8    Met klager is de voorzitter van oordeel dat de aan hem door verweerder gegeven reactietermijnen erg kort waren, maar daardoor is klager niet onevenredig in zijn belangen geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend. Als partijdig advocaat moest verweerder in opdracht van zijn cliënte aan klager dergelijke korte termijnen geven om, aldus verweerder, snel de gevraagde medewerking van klager aan het langslepende mediationtraject te forceren. Daar komt bij dat klager aan verweerder in de door hem geschetste situatie ook om verlenging van de reactietermijnen had kunnen vragen. Dat hij dat heeft gedaan, is de voorzitter echter niet gebleken.

4.9    Op grond van het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de voorzitter dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager gehandeld. Klachtonderdeel c) is eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.10    Naar het oordeel van de voorzitter bestaat in het algemeen geen plicht voor een advocaat om aan de wederpartij te laten weten dat de werkzaamheden voor zijn cliënt zijn geëindigd. Dat betreft immers de relatie tussen de advocaat en die cliënt. Bijzondere omstandigheden of concrete feiten waaruit zou volgen dat van verweerder in die specifieke omstandigheden had mogen verwacht dat hij klager over de beëindiging van zijn opdracht had ingelicht, zijn gesteld noch gebleken.

4.11    Nu van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door verweerder in deze geen sprake is geweest, zal ook klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 16 maart 2020.

griffier        voorzitter

Verzonden d.d. 16 maart 2020