ECLI:NL:TADRARL:2020:117 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-391

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:117
Datum uitspraak: 28-04-2020
Datum publicatie: 03-06-2020
Zaaknummer(s): 19-391
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Gedragsregel 27 is niet geschonden. De opmerking dat het schikkingsvoorstel “laag en summier gemotiveerd was” is in dermate algemene bewoordingen geformuleerd, dat deze de inhoud van de schikkingsonderhandelingen niet raakt. Verder heeft verweerder niet in strijd met Gedragsregel 5 gehandeld door een dagvaarding uit te brengen nadat de correspondentie van de kant van klager meer dan een maand was stilgevallen. Er is in dat geval geen sprake van rauwelijks dagvaarden. Klacht is ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 28 april 2020

in de zaak 19-391/AL/OV

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 19 maart 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 18 juni 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 51/19/033 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 februari 2020. Daarbij waren klager en verweerder, vergezeld door zijn kantoorgenoot mr. [naam], aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager treedt op voor de heer [D] (hierna: [D]) en verweerder treedt op voor zijn kantoorgenoot de heer mr. [R] (hierna: [R]) in privé in een geschil over de schilderwerkzaamheden die [D] heeft uitgevoerd aan de woning van [R].

2.3    [R] heeft [D] op 20 januari 2018 in gebreke gesteld, omdat volgens [R] [D] zijn werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd.

2.4    Op basis van een deskundigenrapport van [S] en een offerte van een schildersbedrijf ter hoogte van € 22.000,00 voor het verrichten van de benodigde herstelwerkzaamheden, heeft verweerder namens zijn cliënt op 19 december 2018 [D] nogmaals in gebreke gesteld en in de gelegenheid gesteld om een schikkingsvoorstel te doen.

2.5    In zijn brief van 29 januari 2019 heeft klager namens [D] een aanbod gedaan tot betaling van een bedrag van € 4.000,00 tegen finale kwijting. Klager heeft hieraan toegevoegd dat dit een in principe niet onderhandelbaar aanbod is op basis van een berekening van zijn cliënt van de kosten van herstelwerkzaamheden, waarvan zaken zijn afgetrokken die eigenlijk als meerwerk in rekening gebracht hadden kunnen worden. Verder heeft klager erop gewezen dat zijn brief confraterneel is.

2.6    Per e-mail van 31 januari 2019 heeft verweerder aan klager gevraagd om hem de door [D] gemaakte berekening te doen toekomen die ten grondslag heeft gelegen aan het tegenvoorstel van klager van € 4.000,00. Klager heeft niet op deze brief gereageerd.

2.7    Verweerder heeft namens [R] op 8 maart 2019 [D] gedagvaard. In de dagvaarding is de volgende zinsnede opgenomen:

“[D] heeft na ontvangst van de aansprakelijkstellingsbrief van 19 december 2018 zijn advocaat mr. [klager] geraadpleegd. Namens [D] heeft mr. [klager] een financieel schikkingsvoorstel gedaan die dermate laag en summier gemotiveerd was dat [R] geen andere optie resteerde dan het onderhavige geschil voor te leggen aan uw rechtbank.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft Gedragsregel 27 geschonden door in de dagvaarding te verwijzen naar  tussen klager en verweerder gevoerde schikkingsonderhandelingen en daarmee (indirect) mededeling daarvan te doen aan de rechter. Verweerder heeft  in de dagvaarding vermeld dat door klager (namens [D]) een dermate laag en summier gemotiveerd schikkingsaanbod was gedaan, dat [R] geen andere optie resteerde dan het geschil voor te leggen aan de rechtbank.

b)    Verweerder heeft Gedragsregel 5 geschonden door geen regeling in der minne na te streven. Verweerder heeft daarentegen zonder aankondiging [D] gedagvaard en klager daarvan niet in kennis gesteld, terwijl hij wist dat klager als advocaat van [D] optrad.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Verweerder heeft aangevoerd dat met de woorden “die dermate laag en summier gemotiveerd was“ niets inhoudelijks aan de rechter is meegedeeld over de schikkingsonderhandelingen. Verweerder heeft hierbij gewezen op een beslissing van de Raad van Discipline Amsterdam van 18 april 2016, waarin is geoordeeld dat de woorden “exorbitant en ongefundeerd tegenvoorstel“ geen inhoudelijke mededeling over schikkingsonderhandelingen betrof. Verweerder is van mening dat de onderhavige formulering hiermee vergelijkbaar is en derhalve evenmin strijdig is met Gedragsregel 27.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Verweerder heeft erop gewezen dat klager in zijn brief van 29 januari 2019 zelf geen ruimte heeft gegeven voor een minnelijke verkenning door aan te geven dat het daarin gedane aanbod (in principe) niet onderhandelbaar is. Vervolgens heeft klager niet gereageerd op het redelijke verzoek van verweerder om een onderbouwing van dit aanbod. Van de kant van klager is geen enkele confraternele inspanning geweest om tot een minnelijke regeling te komen. Nadat klager ruim een maand niets van zich heeft laten horen, is tot dagvaarding overgegaan.

4.4    Voorts heeft verweerder betwist dat klager er niet van op de hoogte is gesteld dat zijn cliënt zou worden gedagvaard. Het kantoor van verweerder heeft namelijk op 5 maart 2019 telefonisch contact opgenomen met het kantoor van klager om te vragen of de dagvaarding aan zijn kantoor betekend mocht worden.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Gedragsregel 27 luidt als volgt:

“Omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen mag aan de rechter aan wiens oordeel of instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen, niets worden medegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij.”

De ratio van deze Gedragsregel is dat advocaten onderling vrijuit moeten kunnen spreken om het zoeken naar oplossingen voor een geschil buiten rechte te vergemakkelijken.

5.2    De vraag ligt voor of verweerder met de opmerking in de dagvaarding dat het financiële schikkingsvoorstel van klager namens zijn cliënt “laag en summier gemotiveerd “ was, een mededeling heeft gedaan over de inhoud van de gevoerde schikkingsonderhandelingen. Naar het oordeel van de raad is de opmerking in dermate algemene bewoordingen geformuleerd, dat deze de inhoud van de gevoerde schikkingsonderhandelingen niet raakt. Met deze mededeling heeft verweerder nauwelijks meer gezegd dan dat de schikkingsonderhandelingen zijn mislukt en dat zijn cliënt het voorstel van de wederpartij niet redelijk vond. Van schending van Gedragsregel 27 is daarom geen sprake.

Klachtonderdeel a) zal ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Gedragsregel 5 luidt als volgt:

“De advocaat dient voor ogen te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces.”

5.4    De raad stelt het volgende vast. Verweerder heeft met klager contact gezocht om te komen tot een regeling in der minne, waarover vervolgens is gecorrespondeerd. Na de e mail van verweerder van 31 januari 2019, waarin verweerder heeft verzocht om een onderbouwing van het tegenvoorstel van klager, kwam gedurende ruim een maand geen enkele reactie hierop van klager.

5.5    Gelet op deze gang van zaken is geen sprake van rauwelijks dagvaarden als bedoeld in Gedragsregel 5. Verweerder heeft niet in strijd met deze Gedragsregel gehandeld door een dagvaarding uit te brengen nadat de correspondentie van de kant van klager meer dan een maand was stilgevallen.

5.6    Verder is niet komen vast te staan dat verweerder klager niet op de hoogte heeft gesteld van het uitbrengen van de dagvaarding, nu verweerder dit nadrukkelijk en gemotiveerd heeft betwist.

5.7    Klachtonderdeel b) zal ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. G.H.H. Kerkhof en W.H. Kesler, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2020.

Griffier           Voorzitter

Verzonden op 28 april 2020