ECLI:NL:TADRARL:2020:115 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-415

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:115
Datum uitspraak: 14-04-2020
Datum publicatie: 03-06-2020
Zaaknummer(s): 19-415
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Naar het oordeel van de raad heeft klaagster geen eigen rechtstreeks belang bij haar klacht jegens verweerder. Verweerder heeft in zijn e-mail van 22 augustus 2017 een stukje tekst geciteerd uit een door hem eerder ontvangen e-mail van 16 augustus 2017 van de heer M. De raad is uit de inhoud ervan niet gebleken dat laatstgenoemde e-mail afkomstig was van de heer M namens klaagster. Verweerder kan dan ook niet door klaagster worden verweten dat hij vertrouwelijke informatie van klaagster heeft gebruikt uit de e-mail van 16 augustus 2017 jegens derden en daarmee de geheimhoudingsplicht jegens klaagster heeft geschonden. Niet-ontvankelijk.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 14 april 2020

in de zaak 19-415/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 24 september 2017, aangevuld bij brieven van 25 oktober 2017 en 2 april 2018, heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 25 juni 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 17-0269/MV/sd van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 februari 2020. Daarbij waren de vertegenwoordiger van klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    De heer M is bestuurder van klaagster.

2.3    In het verleden heeft verweerder, nadat de heer M had gebroken met zijn toenmalige advocaat, een aantal lopende dossiers van de advocaat van de heer M overgenomen, waaronder ook zaken van de heer M privé. Eén overgenomen zaak betrof klaagster. In een tussenarrest in die kwestie is een bewijsopdracht gegeven. Nog voor het getuigenverhoor heeft verweerder deze zaak voor klaagster geschikt.

2.4    In de periode van 2014 tot eind 2016 is de heer M via klaagster door Vereniging [F] Schadeherstel (hierna verder: [F]) ingehuurd als haar bestuursvoorzitter. Klaagster was leverancier van [F] en onderdelen daarvan ([F] c.s.). Door bemiddeling van de heer M in zijn rol van bestuursvoorzitter van [F], is verweerder de belangen van [F] gaan behartigen. Vanaf begin 2017 is de heer M bij [F] c.s. betrokken gebleven als adviseur en vertegenwoordiger.

2.5    Verweerder heeft, tot zijn onttrekking medio augustus 2017, de belangen behartigd van [vennootschap 1] en van [vennootschap 2]. De heer M is als bestuurder c.q. werknemer, al dan niet met anderen, ook betrokken bij deze vennootschappen.

2.6    In hun e-mails van 8 augustus 2017 over de voortgang van diverse zaken heeft verweerder onder meer aan de heer M laten weten dat hij na diens vakantie een gesprek wil hebben over zijn zaken voor [vennootschap 1] en in zaken voor de heer M privé, alsmede over de onbetaalde nota’s. De heer M heeft in zijn reactie daarop gevraagd of verweerder zich nog wel voor hem en zijn vennootschappen wil inzetten.

2.7    Daarop heeft verweerder in zijn e-mail van 13 augustus 2017 aan de heer M laten weten zich te onttrekken als advocaat in de privézaken van de heer M, als ook in de zaken van de [vennootschappen 1 en 2] en dit zorgvuldig af te zullen wikkelen.

2.8    Hierop heeft de heer M, mede namens zijn vrouw en in cc aan zijn vrouw, in zijn  e-mail van 16 augustus 2017 uitvoerig gereageerd, zijn teleurstelling over het besluit van verweerder toegelicht en verweerder dringend verzocht om, mede gezien hun jarenlange samenwerking, zijn werkzaamheden in al hun lopende zaken weer op te pakken en zich daarvoor in te gaan zetten. In dit kader heeft de heer M onder meer geschreven:

“(…) Als ik dit met andere bewoordingen samenvat; wij accepteren ons grote verlies inzake [kwestie F] en [kwestie Van de V], jij doet nog beperkt werk op dossier [P] en [E] en ontvangt geen betalingen meer. Dit is buitengewoon coulant [naam verweerder] en hopelijk realiseer je dat. (…)

Nu kan jij snel reageren, doordacht reageren of helemaal niet willen reageren. Indien wij, zoals je hebt aangekondigd volgende week van jou aangetekende brieven ontvangen heb je voor een koers van destructie gekozen. (…).”

2.9    Na overleg met de deken heeft verweerder op 17 augustus 2017 aan drie bestuursleden van [F] een vertrouwelijke e-mail gestuurd en daarin onder meer geschreven:

“Helaas moet ik jullie berichten dat er tussen mij en [de heer M] een wat mij betreft onherstelbare vertrouwensbreuk is ontstaan. Voor wat de achtergrond daarvan ben ik gebonden aan geheimhoudingsverplichtingen. Ik kan deze dus niet toelichten, noch zal ik inhoudelijk kunnen reageren op een eventuele toelichting van [de heer M] aan jullie.

Mijn werkzaamheden voor [F] kan en wil ik graag voortzetten maar een samenwerking met [de heer M] als vertegenwoordiger van [F] is niet langer mogelijk. Uit een bericht van [de heer M] over dit aspect maak ik op dat jullie dan afscheid van mij zullen nemen. Ik zou binnen [F] meerdere malen onderwerp van gesprek zijn geweest en er zou (slechts) vertrouwen hebben bestaan in de combinatie tussen [de heer M] en mij omdat [de heer M] iets zou toevoegen wat ik op zichzelf niet breng, aldus [de heer M]. Ik zou ook moeite hebben om in een team te werken.

Indien ik in negatieve zin vaker onderwerp van gesprek ben geweest (…) dan betreur ik dat. Naar mijn overtuiging is er goed samengewerkt in complexe zaken. (…)

Tot een persoonlijke toelichting ben ik uiteraard bereid (…) waarbij ik dus wel, zoals hiervoor aangegeven, enigszins gebonden ben. (…).”

2.10    Per e-mail van 22 augustus 2017 om 11:02 uur heeft een van de bestuursleden de e-mail van verweerder van 17 augustus 2017 aan de heer M doorgestuurd en hem bevestigd dat zij met z’n drieën op 23 augustus 2017 daarover overleg met hem zullen hebben. Daarnaast is aan de heer M gemeld dat het bestuur van de [F] de ontstane situatie ook apart met verweerder zal bespreken.

2.11    In de ochtend van 22 augustus 2017 is telefonisch contact geweest tussen verweerder en één van de bestuursleden van [F]. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder diezelfde dag om 11:10 uur, zoals was verzocht, in een e-mail dat deel van het bericht van de heer M geciteerd, waaraan verweerder in zijn eerdere e mail van 17 augustus 2017 aan de bestuursleden had gerefereerd. Deze e-mail is daarna om 11:18 uur door het betreffende bestuurslid aan de heer M gestuurd ten behoeve van hun geplande overleg op 23 augustus 2017.

2.12    De heer M heeft in zijn e-mails van 22 augustus 2017 van 11:53 uur en van 12:04 uur  gereageerd op de hiervoor onder 2.10 en 2.11 genoemde e-mails van het bestuur van [F] en daarin zijn verbazing uitgesproken over de gang van zaken en zijn standpunt toegelicht.

2.13    Verweerder heeft geen werkzaamheden meer voor de heer M of zijn vennootschappen verricht. Hij is voor [F] werkzaamheden blijven verrichten.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder:

a)    dat hij zonder instemming van klaagster (selectief) gebruik heeft gemaakt van de vertrouwelijke relatie met [vennootschap 1] en daarmee de belangen van klaagster heeft geschaad;

b)    op ongepaste en beschadigende wijze richting [F] te presenteren van een vertrouwensbreuk met [vennootschap 1] c.q. de heer M, als gevolg waarvan [F] niet langer de door haar jegens klaagster en de heer [M] aangegane verplichtingen wil nakomen;

c)    met [F] af te hebben gestemd de manier waarop [F] zich kan onttrekken aan haar verplichtingen jegens klaagster;

d)    samen te hebben gewerkt met [F] om de vorderingen van klaagster jegens [F] op afstand te houden.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2    Verweerder heeft na de ontstane vertrouwensbreuk met de heer M eerst overleg met de deken gevoerd omdat, naast het bestuur, ook de heer M zijn aanspreekpunt was bij [F]. Omdat hij dagelijks werkzaamheden voor [F] verrichtte, moest hij hen informeren over de met de heer M ontstane vertrouwensbreuk en de mogelijke gevolgen daarvan voor zijn werkzaamheden voor [F]. Dit heeft hij in zijn e-mail van 17 augustus 2017 op zorgvuldige wijze en overeenkomstig het advies van de deken gedaan.

4.3    [F] liet hem daarop weten zich niet te herkennen in de wijze waarop de heer M de visie van [F] over het functioneren van verweerder had beschreven en vroeg om een onderbouwing daarvan. Daarop heeft verweerder in zijn e-mail van 22 augustus 2017 aan het bestuur van [F] uitsluitend de verzochte passage van de heer M opgenomen. Volgens verweerder mocht hij deze passage gebruiken omdat de heer M die passage had geschreven als vertegenwoordiger van het [F] bestuur en de passage uitsluitend zag op de relatie tussen verweerder en [F]. Dat die passage uit de e-mail van 22 augustus 2017  van de heer M, mede namens zijn vrouw, aan verweerder kwam, is dan ook niet relevant.

4.4    Volgens verweerder had hij voor deze handelwijze niet de instemming van klaagster nodig. Daarnaast betwist hij dat hij gebruik heeft gemaakt van vertrouwelijke informatie door gebruik te maken van een citaat van de heer M uit de e-mail van 22 augustus 2017 van [vennootschap 1] aan hem. Evenmin heeft hij ongepast en beschadigend gehandeld; uit de correspondentie met het bestuur van [F] blijkt juist het tegendeel. Het is juist de heer M geweest die volgens verweerder zijn hand heeft overspeeld met de door hem ingenomen standpunten namens [F].

Ad klachtonderdelen c en d)

4.5    Verweerder betwist dat afstemming met [F] heef plaatsgevonden over de wijze waarop zij zich zou kunnen onttrekken aan haar verplichtingen jegens klaagster voor zover die al bestaan; daarmee is verweerder niet bekend. Verweerder betwist met [F] te hebben samengewerkt om vorderingen van klaagster op [F] op afstand te houden, wat daarvan ook zij. Voor het geschil tussen klaagster en [F] heeft hij hen doorverwezen naar een andere advocaat en zich daar verder niet mee bemoeid, aldus verweerder.

5    BEOORDELING

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

5.1    De raad stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, maar slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn eigen belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De ontvankelijkheid van de onderhavige klacht van klaagster moet aan de hand van dit uitgangspunt worden beoordeeld.

5.2    Klaagster heeft in dit kader aangevoerd dat zij een eigen rechtstreeks belang heeft bij de klacht, omdat zij als gevolg van het tuchtrechtelijk verwijtbare handelen van verweerder financiële schade heeft geleden. Door toedoen van verweerder krijgt klaagster immers geen opdrachten meer van [F] terwijl zij daarvoor die werkzaamheden wel had.

5.3    Naar het oordeel van de raad heeft klaagster geen eigen rechtstreeks belang bij haar klacht jegens verweerder. Verweerder heeft in zijn e-mail van 22 augustus 2017 een stukje tekst geciteerd uit een door hem eerder ontvangen e-mail van 16 augustus 2017 van de heer M. De raad is uit de inhoud ervan niet gebleken dat laatstgenoemde e-mail afkomstig was van de heer M namens klaagster. Verweerder kan dan ook niet door klaagster worden verweten dat hij vertrouwelijke informatie van klaagster heeft gebruikt uit de e-mail van 16 augustus 2017 jegens derden en daarmee de geheimhoudingsplicht jegens klaagster heeft geschonden. 

5.4    Ten overvloede merkt de raad op dat zelfs als klaagster al als derde-belanghebbende zou kunnen worden aangemerkt of [vennootschap 1] of de heer M zich daarover alsnog jegens verweerder zouden beklagen, dit hen niet zou baten. Van een schending van een geheimhoudingsplicht door verweerder is naar het oordeel van de raad geen sprake. De heer M heeft in de op zijn naam gemaakte e-mail van 16 augustus 2017, waaruit door verweerder is geciteerd, verschillende petten opgezet. Blijkens de tekst van die e-mail heeft de heer M zowel namens zichzelf maar ook namens zijn vrouw, die betrokken is bij [vennootschap 1], en tevens namens [F] verweerder over verschillende zaken geïnformeerd. Verweerder heeft het citaat in zijn e-mail van 22 augustus 2017 aan het bestuur van de [F] beperkt tot dat deel in de e-mail van 16 augustus 2017 dat uitdrukkelijk over diens rol als vertegenwoordiger van [F] ging. Verweerder mocht dat doen zoals door hem gedaan, zonder dat hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.5    Het voorgaande betekent dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht en dat hetgeen over en weer over de verschillende klachtonderdelen is gesteld en uit het dossier blijkt geen nadere bespreking behoeft.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, E.J.C. de Jong, W.W. Korteweg, M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door  mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2020.

griffier                                                                   voorzitter

Verzonden d.d. 14 april 2020