ECLI:NL:TADRARL:2020:109 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-364/AL/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:109
Datum uitspraak: 06-04-2020
Datum publicatie: 15-05-2020
Zaaknummer(s): 19-364/AL/OV
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Maatregelen, subonderwerp: Verklaring ex artikel 48 lid 7 Advocatenwet
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verweerster werkt als Rechtsanwältin in Duitsland en heeft tot voor kort als EU-advocaat in Nederland gewerkt. Naar het oordeel van de raad is zij tekortgeschoten in de zorgplicht jegens klager in zijn geschil met een Duitse aannemer over schade aan zijn badkamer. Verweerster heeft zijn zaak onvoldoende voortvarend behandeld, daarover ook onvoldoende met hem gecommuniceerd en klager aan zijn lot overgelaten wat betreft de risico’s van het tussentijds laten treffen van noodmaatregelen. De raad is niet gebleken dat verweerster bij aanvang van de opdracht navraag bij klager heeft gedaan naar een rechtsbijstandsverzekering. Ook toen zij ermee bekend was dat klager een rechtsbijstandsverzekering had, is verweerster niet in het belang van klager tot actie over gegaan. Daarnaast heeft verweerster klager maandenlang in het ongewisse gelaten over te nemen vervolgstappen richting de wederpartij, heeft zij geen regie genomen bij de aanpak van de zaak maar wel op enig moment een toezegging te doen tot dagvaarding gedaan. Door die toezegging vervolgens niet na te komen, heeft verweerster jegens klager niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Onvoorwaardelijke schorsing van 6 weken na herinschrijving op het tableau.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 6 april 2020

in de zaak 19-364/AL/OV

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 7 september 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 6 juni 2019, door de raad ontvangen op 11 juni 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 januari 2020 in aanwezigheid van klager, ter zitting bijgestaan door mr. [naam], advocaat te [plaats], en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op de dossierstukken en de ter zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1    Klager, woonachtig in Duitsland, is in een geschil verwikkeld geraakt met een Duitse aannemer in verband met werkzaamheden die noodzakelijk zijn geworden door lekkage in de badkamer.

2.2    Klager heeft een opstalverzekering en een rechtsbijstandsverzekering via Lager & Vagedes bij Allianz.

2.3    In verband met voornoemd geschil heeft klager begin juli 2017 telefonisch contact gezocht met verweerster.

2.4    Klager heeft vervolgens op 12 juli 2017 aan verweerster de volgende e mails doorgestuurd:

i) de tussen klager en de aannemer gevoerde correspondentie tussen 19 juni 2017 en 10 juli 2017, waaruit volgt dat klager geen gebruik heeft gemaakt van het laatste aanbod van de aannemer om ter oplossing van hun geschil nog werkzaamheden voor klager te doen. In zijn begeleidende e-mail hierbij heeft klager verweerster gemeld dat zijn vrouw en hij nu haast hebben met de afwikkeling van dit probleem;

ii) de tussen klager en de tussenpersoon van zijn verzekeraar gevoerde correspondentie van 15 februari 2017, waarin de tussenpersoon de door klager gemelde waterschade aan zijn woning heeft bevestigd. In zijn begeleidende e-mail bij deze e-mail heeft klager aan verweerster geschreven:

“FYI. De Tussenpersoon zoals door u gevraagd afgelopen vrijdag. Een uitstekend bedrijf overigens.”

2.5    Per e-mail van 13 juli 2017 heeft verweerster aan klager de opdracht bevestigd. Klager heeft de opdrachtbevestiging dezelfde dag per e-mail ondertekend geretourneerd, verweerster gemeld dat hij het gevraagde voorschot van € 363,- had betaald en gevraagd om contact diezelfde week. Verweerster heeft diezelfde dag aan klager laten weten geen tijd te hebben vanwege drukte, maar zich maandag bij hem te zullen melden.

2.6    Op 26 juli 2017 heeft het intakegesprek tussen klager en verweerster plaatsgevonden.

2.7    In zijn e-mail van 3 augustus 2017 heeft klager aan verweerster laten weten dat hij haar tweede factuur heeft betaald en gevraagd wanneer hij de conceptbrief aan de tegenpartij tegemoet kan zien. Daarop heeft verweerster diezelfde dag aan klager laten weten dat hij mogelijk al de volgende dag, anders uiterlijk maandag, een concept zal ontvangen.

2.8    In zijn e-mail van 9 augustus 2017 aan verweerster heeft klager haar laten weten teleurgesteld te zijn dat hij zo lang moet wachten. Diezelfde dag heeft verweerster gereageerd met:

“Ik begrijp u helemaal, en ik probeer zo snel mogelijk uw zaak af te werken. Echter er zijn meer cliënten en als ik de een tevreden stel is de ander teleurgesteld.”.

2.9    Op 20 augustus 2017 heeft verweerster de eerste conceptbrief voor de wederpartij aan klager gemaild en laten weten telefonisch contact met klager te willen hebben vanwege een aantal vragen. In deze conceptbrief heeft verweerster de wederpartij namens klager, kort gezegd, gesommeerd om de badkamer te herstellen in de staat als in de offerte van 15 februari 2017 aangegeven.

2.10    Klager heeft met zijn e-mail van 21 augustus 2017 inhoudelijk op deze conceptbrief gereageerd en verweerster laten weten geen herstel van de badkamer te wensen - dat is wat hem betreft een gepasseerd station - maar schadevergoeding van de wederpartij te willen ontvangen. Voorts heeft hij verweerster geschreven:

“Verder heb ik met grote moeite iemand gevonden die maandag aanstaande in ieder geval bereid is met een noodoplossing te komen en de wc-pot en de wasbak terug te zetten. Het is namelijk ondoenlijk, zo niet gevaarlijk voor mij om in de nacht met de medicijnen die ik slik meerdere malen van de trap te lopen. De afgelopen week ben ik dus in de nacht daadwerkelijk van de trap gevallen, het is gelukkig nog goed afgelopen …. (…).”

Diezelfde dag heeft verweerster per e-mail aan klager laten weten dat hij even moet wachten op de aangepaste conceptbrief omdat nu andere cliënten aan de beurt zijn.

2.11    In zijn e-mail van 22 augustus 2017 heeft klager aan verweerster een toelichting gegeven op de door hem geleden schade. In haar reactie daarop van diezelfde dag heeft verweerster toegezegd de conceptbrief op korte termijn te zullen aanpassen, maar nog specifieke vragen te hebben over de tussen klager en aannemer gemaakte afspraken en verzocht om bewijs van beweerdelijk door klager geleden (immateriële/ materiële) schade aan te leveren. Verder heeft zij klager nog gewezen op het volgende :

“Volgens Duits recht dient men altijd de ondernemer de gelegenheid te bieden zijn werk af te maken resp. te repareren (nachbessern). Indien dat niet lukt kan men de zaak door iemand laten doen en de kosten op de ondernemer verhalen. (…)

Begrijp me niet verkeerd, ik stel deze vragen resp. maak deze opmerkingen alleen maar om teleurstellingen te voorkomen. Ik hoor graag van u.”

2.12    In zijn e-mails van 31 augustus 2017 en van 4 september 2017 heeft klager aan verweerster gevraagd wanneer hij de aangepaste brief eindelijk tegemoet kan zien,  daarbij zijn twijfels over haar werkwijze uitgesproken en laten weten goed bereikbaar te zijn op zijn - al bij verweerster bekende - Nederlandse telefoonnummer en deze nogmaals doorgegeven.

2.13    In haar e-mail van 5 september 2017 heeft verweerster aan klager gemeld kennelijk niet over zijn mobiele nummer te beschikken omdat niet is gelukt om hem eerder te bereiken. Daarnaast heeft zij klager laten weten dat hij dingen vraagt die volgens haar juridisch niet kunnen bij aannemingsovereenkomsten onder het Duitse recht, nu hij aan de ene kant wil dat er nog werkzaamheden worden verricht, waaronder puin ruimen, maar aan de andere kant ook de badkamer wil zoals hij die voor ogen had, maar dat ook een gepasseerd station vindt. Daarnaast heeft zij geschreven:”

“Ik weet nu eigenlijk niet meer zo heel duidelijk wat ik de wederpartij moet vragen. Zal ik vragen om alle reparatiekosten te vergoeden die u tot heden heeft gehad of zal ik vragen dat bepaalde werkzaamheden worden gedaan of beide?

Ik verzoek u vriendelijk mij dit even in het kort te beantwoorden en dan zal ik zorgen dat de brief gecompleteerd wordt en na uw goedkeuring de deur uit te laten gaan.

Voor alle duidelijkheid wijs ik erop dat ik de komende week niet op kantoor ben.”

2.14    Op 6 september 2017 heeft klager bij verweerster opnieuw zijn teleurstelling over de hele gang van zaken uitgesproken, in het bijzonder dat hij nog steeds geen definitieve brief van haar heeft ontvangen. Verder heeft hij, voor zover relevant, aan haar geschreven:

“ (…) bij de conceptbrief welke overigens uitstekend vertaald was en ook goed weergaf wat er gebeurd is tussen [de wederpartij] en mij, bleek echter dat u onderaan de brief een aantal regels toegevoegd had die suggereerde dat er sprake kon zijn om verder te gaan met [de wederpartij], waarop ik u onmiddellijk heb laten weten dat daar geen sprake meer van kon zijn, daar ik [de wederpartij] reeds zoals wettelijk voorgeschreven voor de 2e (laatste) maal in staat had gesteld de werkzaamheden naar behoren uit te voeren, hetgeen ook duidelijk naar voren komt uit het aan u toegestuurde dossier.”

2.15    Op 8 september 2017 heeft verweerster, na goedkeuring van klager, de wederpartij schriftelijk aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden schade.

2.16    Bij brief van 29 september 2017 heeft de Rechtsanwalt van de wederpartij iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen en namens zijn cliënt laten weten een vordering op klager te hebben. De wederpartij stelt een ultimatum voor een antwoord tot 10 oktober 2017. Verweerster heeft deze brief per e-mail van 5 oktober 2017 aan klager doorgestuurd met het verzoek om contact met haar op te nemen om de inhoud ervan te bespreken, waarbij zij heeft aangegeven pas op 16 oktober 2017 weer in de gelegenheid met klager te kunnen overleggen en dat zij daarom de reactietermijn tot 20 oktober 2017 heeft laten verlengen.

2.17    Onder meer wegens vakantie van klager, drukke werkzaamheden bij verweerster en ziekte, eerst van klager en daarna van verweerster is tot medio december 2017 niets gedaan in het dossier van klager. Vanaf medio december 2017 is weer contact tussen klager en verweerster tot stand gekomen.

2.18    In zijn e-mail van 13 februari 2018 heeft klager aan verweerster een aantal inhoudelijke vragen gesteld en gemeld:

“Tijdens ons telefoongesprek heeft u me toegezegd de andere partij te gaan dagvaarden, dit lijkt me een goed idee zodat een rechter er uitspraak over kan doen. De eerder door ons opgemaakte tekst kan m.i. zo in de dagvaarding. Ook al ziet u het anders ik wil toch dat u de andere partij aansprakelijk stelt voor de gevolgen van haar handelwijze. (…)

Verder is me niet duidelijk waarom ik nog steeds rechtstreeks belast wordt i.p.v. de rechtsbijstandsverzekeraar zoals is overeengekomen.”

2.19    Per e-mail van 22 februari 2018 heeft klager aan verweerster laten weten teleurgesteld te zijn dat opnieuw niets van haar toezeggingen terecht is gekomen. Daarop heeft verweerster hem diezelfde dag bericht:

“Ik weet het en ik heb een erg slecht geweten tegenover u. Ik zal proberen morgen een brief naar u te schrijven. Ikzelf vindt deze situatie ook niet fijn.”

2.20    Klager heeft zich daarna bij de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerster beklaagd over haar.

2.21    Naar aanleiding daarvan heeft verweerster in haar e-mail van 3 april 2018 aan klager haar excuses aangeboden voor de vertraagde behandeling van zijn dossier, wat vanaf januari 2018 het gevolg is geweest van ziekte binnen het kantoor. Daarnaast heeft zij klager laten weten zijn dossier nader te hebben bestudeerd en op basis daarvan tot de conclusie te zijn gekomen dat dagvaarding niet verstandig is vanwege bewijsnood van de kant van klager. Tot slot heeft verweerster klager voorgesteld om te proberen om via een minnelijke regeling tot een oplossing met de wederpartij te komen.

2.22    In zijn e-mail van 11 april 2018 heeft klager verweerster laten weten verbaasd te zijn over de inhoud van haar brief van 3 april 2018, over de vertraging van een jaar en over het feit dat zij de afspraak om te gaan dagvaarden ook weer niet nakomt. En verder:

“Mocht uw dagvaarding aanleiding zijn, voor de wederpartij aan de onderhandelingstafel te gaan zitten heb ik daar geen bezwaar tegen. (…)

Inmiddels moest ik om verdere schade te voorkomen de badkamer door een ander laten maken, welke door het verwijderen van het cement wat aangebracht was i.o.v. de tegenpartij door een niet ter zake kundig persoon (beunhaas) aanzienlijk duurder is geworden. De schade welke is ontstaan tijdens het inhakken van de leidingen aan de muur is nog niet hersteld, ook de gevolgschade ontstaan door het achterlaten van zand, cement en metalen rekken op de oprit is nog niet hersteld.

Naar ik nu aanneem gaat de dagvaarding binnen enkele dagen uit.”

2.23    In zijn e-mail van 5 juni 2018 heeft de klachtenfunctionaris aan klager uitgelegd door welke omstandigheden sprake is geweest van een vertraging in de behandeling van zijn dossier door verweerster en zich verder achter het standpunt van verweerster, zoals verwoord in haar brief van 3 april 2018, geschaard.

2.24    Klager heeft in zijn e-mail van 17 juli 2018 aan de klachtenfunctionaris laten weten dat verweerster zijn zaak verprutst heeft en hij een regeling getroffen wil zien voor door hem door toedoen van verweerster geleden schade, met terugbetaling van betaalde voorschotten aan hem.

2.25    Op 30 juli 2018 heeft de klachtenfunctionaris per e-mail aan klager laten weten dat de herbeoordeling van zijn dossier door een andere Rechtsanwalt niet tot een ander standpunt heeft geleid dan op 5 juni 2018 door verweerster aan klager was verwoord en dat verweerster door de met klager ontstane vertrouwensbreuk zijn zaak niet verder zal afhandelen.

2.26     Per e-mail van 16 augustus 2018 heeft klager aan de klachtenfunctionaris laten weten dat een vertrouwensbreuk in elk geval niet door hem is veroorzaakt. En voorts:

“Inzake de financiële afspraken zijn [verweerster] en ik uitdrukkelijk overeengekomen dat deze zaak via mijn rechtsbijstandsverzekering zou gaan lopen, hetgeen o.a. moge blijken uit mijn e-mail van 12 juli 2017 waarin ik op verzoek van [verweerster] de gegevens van mijn rechtsbijstandsverzekering heb gestuurd. Wellicht beschikt u niet over het volledige dossier?”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zijn zaak aan te nemen terwijl ze daarvoor geen tijd had, waardoor de urgente zaak van klager ernstig is vertraagd, en alleen na rapellen van klager en met horten en stoten te reageren;

b)    ondanks toezending aan verweerster op 12 juli 2017 van de contactgegevens van de tussenpersoon van de rechtsbijstandsverzekeraar van klager, daarop geen, althans te laat, actie te ondernemen;

c)    zich aan geen enkele afspraak met klager te houden, waaronder de toezegging om te dagvaarden;

d)    klager te laat te adviseren over de juridische consequenties van het laten repareren van de badkamer door een derde.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerster heeft weliswaar ter zitting erkend dat zij lang er over heeft gedaan om het dossier van klager te behandelen, maar heeft de omstandigheden toegelicht waarom dat – wat haar betreft grotendeels ook buiten haar schuld - zo is gelopen. De werkdruk bij haar toenmalige advocatenkantoor was onaanvaardbaar hoog, mede door ziekte van haar directe collega waarvoor zij moest inspringen. Daarnaast was klager veelvuldig afwezig of onbereikbaar door vakantie of ziekte. Ook haar eigen vakantie en ziekte hebben voor vertraging gezorgd. 

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Volgens verweerster is niet de afspraak met klager gemaakt dat haar werkzaamheden onder de dekking van zijn rechtsbijstandsverzekering zouden vallen. Dat blijkt ook niet uit de door klager ondertekende opdrachtbevestiging van 13 juli 2017, waarin een uurtarief is afgesproken. Volgens verweerster ging de door klager op 12 juli 2017 aan haar doorgestuurde e-mail van zijn Duitse verzekeraar over zijn schademelding van bouwschade aan de badkamer. De tussenpersoon van de verzekeraar heeft verweerster toen telefonisch ook bevestigd dat dat zo was, terwijl verweerster uit die e-mail ook niet meer hoefde af te leiden. Pas op 31 oktober 2017 heeft klager haar gemeld, dat hij ook zijn rechtsbijstandsverzekering had lopen bij diezelfde verzekeraar. 

4.3    Navraag bij die Duitse verzekeraar van klager op 20 september 2018 heeft opgeleverd dat haar werkzaamheden op basis van uurtarief toch niet door de rechtsbijstandverzekering van klager werden gedekt, hetgeen klager zelf ook al langer wist. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake geweest. 

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Verweerster betwist dat zij zich aan geen enkele afspraak met klager heeft gehouden en  pas na rappelleren door klager werkzaamheden voor hem is gaan doen. Verweerster heeft het dossier inhoudelijk bestudeerd en met klager besproken. Verweerster betwist dat zij klager heeft toegezegd de wederpartij te zullen gaan dagvaarden. Zij heeft klager laten weten de mogelijkheden van dagvaarding te zullen bekijken en dat zij hem zou informeren over de kansen van een succesvolle procedure. In het belang van klager heeft zij, ondanks zijn herhaaldelijk aandringen om te gaan procederen, de wederpartij niet gedagvaard. Aan klager heeft zij in dat kader uitgelegd dat hij een bewijsprobleem had en zij daarom weinig kans zag om een succesvolle procedure voor hem te starten tegen de wederpartij. Met deze handelwijze heeft zij jegens klager de zorg in acht genomen zoals van haar als deskundig advocaat verwacht mocht worden, aldus verweerster.

Ad klachtonderdeel d)

4.5    Verweerster betwist dat zij geen of te laat juridisch advies aan klager heeft gegeven. Dat klager zijn badkamer door een derde heeft laten maken, heeft hij niet met haar afgestemd. Als zij dat had geweten, had zij hem uitdrukkelijk afgeraden om dat voor beëindiging van het geschil met de wederpartij te doen, omdat hij door vroegtijdige reparatie het risico zou lopen dat bewijsmiddelen zouden worden vernietigd. Volgens verweerster is de situatie waarin klager zich nu bevindt niet het gevolg van een niet adequate behandeling van de zaak door haar, maar een rechtstreeks gevolg van zijn eigen handelwijze, tegen het door verweerster gegeven advies in.

5    BEOORDELING

5.1    In deze zaak staat centraal of verweerster de zaak van klager met de wederpartij heeft behandeld met voldoende zorg ten opzichte van de belangen van klager, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De raad neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.

5.2    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.3    Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. Voorts dient een advocaat een zaak met de nodige voortvarendheid voor zijn cliënt te verrichten.

5.4    De raad zal de verschillende klachtonderdelen aan deze maatstaf toetsen.

Ad klachtonderdeel a)

5.5    Op grond van de vastgestelde feiten en de erkenning daarvan ter zitting door verweerster staat vast dat zij klagers zaak onvoldoende voortvarend heeft behandeld en daardoor is tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens klager. In het midden kan blijven of verweerster bij het aannemen van de zaak van klager al wist dat zij op korte termijn geen of weinig tijd voor zijn zaak zou hebben. Het had in elk geval wel op de weg van verweerster gelegen om in de maanden daarna in te grijpen, toen haar meer dan duidelijk moet zijn geworden dat de zaak van klager door verschillende omstandigheden langere tijd onbehandeld zou blijven liggen. Dit klemt temeer nu zij uit de met klager gevoerde correspondentie, waaronder zijn e mail van 21 juli 2017, had moeten begrijpen dat de kwestie met de badkamer voor klager zodanig urgent was dat hij een noodoplossing nodig vond. Verweerster had in deze situatie de opdracht aan klager terug moeten geven, zodat hij snel een andere advocaat had kunnen inschakelen, of met klager duidelijke afspraken moeten maken over de planning van haar werk, eventueel met hulp van anderen. Verweerster heeft echter niets gedaan en klager laten wachten en steeds laten rappelleren.

5.6    Met dergelijk handelen heeft verweerster naar het oordeel van de raad niet voldaan aan de hiervoor in de maatstaf genoemde kwaliteitseisen, hetgeen haar tuchtrechtelijk wordt aangerekend. Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.7    In dit klachtonderdeel moet de vraag worden beantwoord of verweerster wist, dan wel had moeten weten, dat klager beschikte over een rechtsbijstandsverzekering en waarmee advocaatkosten mogelijk gedekt zouden worden. De raad overweegt als volgt.

5.8    In de opdrachtbevestiging van 13 juli 2017 heeft verweerster de ontvangst van de door klager op 12 juli 2017 toegezonden e-mailberichten bevestigd als ook de met hem gemaakte financiële afspraken. Volgens klager heeft hij juist op verzoek van verweerster de e mail van 12 juli 2017 aan haar gestuurd in verband met de voor verweerster nodige contactgegevens van de tussenpersoon bij zijn verzekeringsmaatschappij vanwege zijn rechtsbijstandsverzekering. Met verweerster is de raad van oordeel dat zij alleen uit deze e-mail niet hoefde te begrijpen dat klager bij diezelfde verzekeringsmaatschappij niet alleen een schadeverzekering maar ook een rechtsbijstandsverzekering had lopen. Dit laat echter onverlet dat naar het oordeel van de raad wel van verweerster verwacht had mogen worden dat zij als zorgvuldig handelend advocaat bij aanvang van de opdracht navraag bij klager had gedaan naar een rechtsbijstandsverzekering. Niet is gebleken dat verweerster dat toen heeft gedaan; schriftelijke stukken daarvan ontbreken. Evenmin is gebleken dat verweerster, nadat zij vanaf 31 oktober 2017 van klager had gehoord dat hij een rechtsbijstandsverzekering had, daarna alsnog in zijn belang actie heeft ondernomen. Naar het oordeel van de raad had dat toen zeker van haar verwacht mogen worden. Dat zij veel later - op 26 september 2018 - van de tussenpersoon van de verzekeringsmaatschappij bevestigd heeft gekregen dat haar uurtarief toch niet onder de dekking van de verzekering van klager was gevallen, doet niet af aan het tuchtrechtelijk verwijtbare van haar handelen. Met haar handelen heeft zij klager immers op de mogelijkheid onthouden om zich tot een ander te wenden en daarmee dekking onder zijn rechtsbijstandsverzekering te krijgen.

5.9    Op grond van het voorgaande wordt klachtonderdeel b) dan ook gegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

5.10    Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van de zaak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken waartoe hij wel niet bereid is.

5.11    De juistheid van het verwijt dat verweerster zich aan geen enkele afspraak met klager zou hebben gehouden over de aanpak van zijn zaak kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet vaststellen.

5.12    Gelet op de inhoud van de e-mails van 13 en 22 februari 2018 tussen partijen, zoals opgenomen onder de vaststaande feiten, mocht klager er echter vanuit gaan dat wel was afgesproken dat verweerster de wederpartij zou gaan dagvaarden. Als verweerster een andere toezegging aan klager heeft gedaan, zoals door haar gesteld in haar verweer, dan had het op haar weg gelegen dat zij klager daarover nader had ingelicht en haar voorgestelde aanpak had uitgelegd. Daarvan is de raad uit de stukken niets gebleken. Door klager maandenlang in het ongewisse te laten over te nemen vervolgstappen richting de wederpartij, geen regie te nemen bij de aanpak van de zaak maar wel op enig moment een toezegging te doen tot dagvaarding en die toezegging vervolgens niet na te komen, heeft verweerster niet jegens klager gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. 

5.13    Op grond van het vorenstaande heeft verweerster dan ook naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager gehandeld, zodat ook klachtonderdeel c) gegrond zal worden verklaard.

Ad klachtonderdeel d)

5.14    Uit de stukken is de raad gebleken dat klager verweerster bij aanvang van haar werkzaamheden, in elk geval in zijn e-mail van 21 juli 2017, heeft gewezen op de urgentie van zijn kwestie en daarin heeft aangekondigd dat hij op korte termijn een derde zal laten komen om een paar noodmaatregelen te nemen in de beschadigde badkamer. Dat verweerster meteen daarna de juridische gevolgen van dergelijke tussentijdse herstelwerkzaamheden aan de badkamer door een derde met klager heeft besproken, is de raad uit het dossier niet gebleken; een schriftelijke stuk daarvan ontbreekt. Daarmee is klager de mogelijkheid ontnomen om zich te beraden of die herstelwerkzaamheden wel raadzaam waren of beter andere noodmaatregelen had moeten nemen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster klager hiermee aan zijn lot overgelaten door hem niet op voorhand te informeren over de risico’s van bepaalde acties, waarmee zij niet de zorg jegens klager heeft betracht die van haar als advocaat verwacht mocht worden. Ook klachtonderdeel d) is gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Uit het voorgaande volgt dat alle klachtonderdelen gegrond zijn. De raad constateert dat verweerster artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden door niet de zorg jegens klager in acht te nemen zoals dat van haar als advocaat verwacht mocht worden. Zij heeft klager maandenlang aan het lijntje gehouden en ook verwachtingen bij hem gewekt, die zij vervolgens niet heeft kunnen waarmaken. Zonder enig zichtbaar resultaat voor klager te bereiken heeft zij zelf daarna ook nog de samenwerking met hem beëindigd. Weliswaar is de vertraging in haar werkzaamheden ook door buiten haar gelegen omstandigheden veroorzaakt, maar verweerster heeft daarover naar het oordeel van de raad richting klager onvoldoende openheid van zaken gegeven. Zij had hem bovendien ook kunnen adviseren om naar een andere advocaat te gaan, maar heeft dat om haar moverende redenen niet gedaan.

6.2    Gelet op het voorgaande, in samenhang beschouwd, is de raad van oordeel dat een aan verweerster op te leggen maatregel van een schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van zes weken noodzakelijk is.

6.3    Tevens zal de raad zich naar aanleiding van het verzoek van klager op grond van het voormelde uitspreken op grond van het bepaalde in artikel 48 lid 9 Advocatenwet.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,00 aan reiskosten van klager,

b)    € 750,00 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,00 kosten van de Staat.

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 50,00 aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 19-364/AL/OV.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van zes weken op;

-    bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

    -    de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

    -    verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

    -    de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;

-    bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar;

-    spreekt met inachtneming van artikel 48 lid 9 Advocatenwet uit dat verweerster jegens klager niet die zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

Aldus gewezen door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, G.H.H. Kerkhof, H.Q.N. Renon, M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 april 2020.

griffier                                                                           voorzitter

Verzonden d.d. 6 april 2020