ECLI:NL:TADRARL:2020:108 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-769

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:108
Datum uitspraak: 11-03-2020
Datum publicatie: 15-05-2020
Zaaknummer(s): 19-769
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing met betrekking tot de kwaliteit van de dienstverlening. Gebleken is dat verweerder tijdig de vermeerdering van eis heeft ingediend. Een plicht tot instellen van hoger beroep bestaat niet. Na vertrouwensbreuk met klager diende verweerder zich terug te trekken als advocaat. Kennelijk  ongegrond. 

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

Van 11 maart 2020

in de zaak 19-769/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 8 november 2019 met Z 867930/MM/sd door de raad ontvangen op 8 november 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een geschil tussen (de eenmanszaak van) klager en R B.V. (hierna: “R”). Verweerder is aangesloten bij FNV ZZp en is door FNV ZZp als advocaat aan klager toegewezen.

1.2    Op 31 mei 2018 heeft verweerder namens klager een kort geding aanhangig gemaakt tegen R. De vordering in kort geding is afgewezen. Verweerder heeft bij klager aangegeven dat hij geen hoger beroep zou instellen tegen het kort geding vonnis.

1.3    Op 4 juni 2018 heeft verweerder namens klager een bodemprocedure aanhangig gemaakt jegens R. Op 16 november 2018 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Tijdens deze comparitie van partijen heeft verweerder gehoord dat klager ook nog werd bijgestaan door een andere advocaat, die eveneens een procedure jegens R aanhangig had gemaakt. Verweerder werd hierdoor verrast. Ter comparitie heeft de rechter de zaak aangehouden, met het verzoek aan partijen om te proberen een minnelijke regeling tot stand te brengen.

1.4    In november 2018 heeft klager bij FNV ZZp een klacht ingediend over verweerder declaratie.

1.5    Tijdens de schikkingsonderhandelingen heeft klager verweerder verzocht om de bodemprocedure voort te zetten en een vermeerdering van eis in te dienen. Op 3 januari 2019 heeft verweerder per fax en per post (Falk Courier) een akte vermeerdering van eis ingediend bij de rechtbank.

1.6    Op 5 april 2019 is vonnis gewezen. In het vonnis is vermeld dat de akte vermeerdering van eis deel uitmaakt van de processtukken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vermeerdering van eis buiten beschouwing moest worden gelaten omdat het meenemen van de eiswijziging een onredelijke vertraging van het geding zou opleveren. De rechtbank heeft geoordeeld over het oorspronkelijk gevorderde en heeft de vorderingen van klager afgewezen.

1.7    Bij e-mail d.d. 8 april 2019 heeft verweerder het vonnis toegestuurd. Verweerder heeft in deze e-mail aangegeven dat en waarom hij de kans van slagen van het instellen van hoger beroep klein achtte en dat hij om die reden geen hoger beroep namens klager zou instellen.

1.8    Bij e-mail d.d. 10 april 2019 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat hij zich als advocaat diende terug te trekken vanwege de vertrouwensbreuk die tussen klager en verweerder was ontstaan.

1.9    Middels het webformulier d.d. 15 april 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    de akte vermeerdering van eis voor de rolzitting van 8 januari 2019 niet heeft gefaxt aan de rechtbank, terwijl dit wel duidelijk op zijn brief aan de rechtbank staat vermeld;

2.    niet heeft gecontroleerd of deze akte vermeerdering van eis daadwerkelijk per post is verstuurd c.q. is ontvangen door de rechtbank;

3.    geen zorg heeft gedragen voor een tijdige indiening van het processtuk;

4.    de werkzaamheden heeft beëindigd op grond van een gestelde vertrouwensbreuk;

5.    geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak in kort geding waardoor die uitspraak onherroepelijk is geworden.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Ad klachtonderdelen 1, 2 en 3)

3.1    Getuige het verzendbewijs heeft verweerder de akte wel degelijk gefaxt aan de rechtbank. Omdat de akte was gefaxt en per Falk Courier was verzonden lag het niet in de rede om te controleren of de akte wel was aangekomen bij de rechtbank. Uit het vonnis van 5 april 2018 blijkt dat de akte wel degelijk is aangekomen bij de rechtbank en deel uitmaakte van de ingediende stukken. De rechter heeft de akte echter om inhoudelijke redenen niet geaccepteerd. De rechter was van oordeel dat de vermeerdering van eis in strijd was met de goede procesorde en heeft vonnis gewezen op basis van het oorspronkelijk gevorderde.

Ad klachtonderdeel 4)

3.2    Tussen klager en verweerder bestond constant onenigheid over de te volgen route. In november 2018 heeft klager een klacht ingediend over verweerder bij FNV ZZp en bovendien heeft verweerder tijdens de comparitie gehoord dat klager ook nog een andere advocaat in de arm had genomen. Er is een vertrouwensbreuk ontstaan ten gevolge waarvan verweerder zich voor de appelprocedure heeft teruggetrokken.

Ad klachtonderdeel 5)

3.3    Verweerder heeft aan klager uitgelegd dat deze zaak zich niet leende voor een spoedappel en dat de kans van slagen nihil was. De uitslag van het kort geding had in beginsel geen gevolgen voor de bodemprocedure. Ook was het door FNV ZZp bepaalde kostenmaximum in zicht terwijl het voeren van een appelprocedure veel kosten met zich zou meebrengen.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De voorzitter zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Ad klachtonderdelen 1, 2 en 3)

4.2    De klachtonderdelen 1, 2 en 3 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de akte vermeerdering van eis van 8 januari 2019 door de rechtbank is ontvangen. Naar het oordeel van de voorzitter valt dan ook niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder op dit punt kan worden gemaakt. Dat de rechtbank de vermeerdering van eis niet heeft toegestaan maakt dit niet anders. Immers, de beslissing van de rechtbank om de vermeerdering van eis niet toe te laten is gebaseerd op inhoudelijke gronden. De akte vermeerdering van eis is wel tijdig ingediend en ontvangen door de rechtbank. De feitelijke grondslag van deze klachtonderdelen ontbreekt.

Ad klachtonderdeel 4)

4.3    Gedragsregel 14 lid 2 bepaalt dat indien tussen de advocaat en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de zaak moet worden behandeld en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, de advocaat zich dient terug te trekken. Wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (Gedragsregel 14 lid 3). Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager bij FNV ZZp had geklaagd over verweerders optreden en dat klager en verweerder van mening verschilden over de aanpak van de zaak De voorzitter is van oordeel dat begrijpelijk is dat verweerder op basis hiervan heeft geconcludeerd dat sprake was van een vertrouwensbreuk en dat hij zich op basis daarvan genoodzaakt zag de behandeling neer te leggen. Niet gebleken is dat verweerder zich op een ongelegen moment heeft teruggetrokken, noch dat klager daarvan anderszins nadeel heeft ondervonden. Klachtonderdeel 4 is op grond van het voorgaande kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel 5)

4.4    De voorzitter overweegt dat een advocaat niet gehouden is om een procedure aanhangig te maken, indien hij geen mogelijkheid ziet deze met succes te voeren. In de zaak van klager heeft verweerder aan klager medegedeeld dat en waarom hij de kans van slagen van het instellen van hoger beroep tegen het kort geding vonnis nihil achtte. Ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Verweerder was niet verplicht om hoger beroep in te stellen.  Indien klager zich niet met de bevindingen en het gegeven advies van verweerder kon verenigen, lag het op zijn weg om zich tot een andere advocaat te wenden. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van  mr. T.H.G. Huber-Van de Langenberg als griffier op 11 maart 2020.

griffier                        voorzitter

Bij afwezigheid van mr. T.H.G. Huber-Van de Langenberg

is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 11 maart 2020