ECLI:NL:TADRARL:2020:100 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-719

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:100
Datum uitspraak: 04-05-2020
Datum publicatie: 15-05-2020
Zaaknummer(s): 19-719
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klachtdossier biedt geen aanknopingspunten voor klaagsters standpunt dat verweerder op enig moment in de aanloop naar en bij de totstandkoming van de VSO als advocaat van klaagster is opgetreden. Hoewel verweerder transparanter had moeten zijn over zijn aanwezigheid bij en zijn rol tijdens de bespreking over de VSO, door bijvoorbeeld bij zijn handtekening te vermelden dat hij als advocaat van de heer K., althans van bedrijf I., optreedt, heeft verweerder door zijn handelen niet de schijn gewekt dat hij alleen voor klaagster dan wel voor klaagster en bedrijf I. tezamen als advocaat optrad. Daarnaast was verweerder tuchtrechtelijk niet gehouden om melding te maken van zijn vriendschap met de directeur van bedrijf I. Klacht ongegrond.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 4 mei 2020

in de zaak 19-714

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde: G.

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij webformulier van 25 januari 2019 is namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 17 oktober 2019 met kenmerk Z 782016/MM/sd, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 maart 2020. Daarbij waren namens klaagster de heer G. en de neef van de heer G. tevens de gemachtigde de heer G. aanwezig. Verweerder was in persoon aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van verweerder van 11 februari 2020 met bijlagen, van de e-mails namens klaagster van 11 en 21 februari 2020 met bijlagen en van de ter zitting door de gemachtigde van klaagster overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op de dossierstukken en de ter zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Op 30 mei 2011 hebben klaagster en bedrijf I. een aannemingsovereenkomst gesloten voor de bouw van een casco van het schip I.

2.3    Enig bestuurder van klaagster is de heer G.

2.4    De heer K. is de financier van bedrijf I. Enig bestuurder van bedrijf I. was in 2016 mevrouw L.

2.5    In 2015 is de heer K. samen met verweerder naar klaagster gekomen om het casco te bekijken.

2.6    Vanwege de financiële situatie van klaagster heeft de heer G. op 1 december 2016 per e-mail contact opgenomen met de heer K. over een oplossing. Er is toen besloten om een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) op te stellen.

2.7    Op 7 december 2016 heeft op het kantoor van klaagster een bespreking plaatsgevonden voor het opstellen van een VSO. Daarbij waren de heer G., de neef van de heer G. tevens de gemachtigde van klaagster, de heer K. en verweerder aanwezig. Mevrouw L. kon niet bij deze bespreking aanwezig zijn.

2.8    Verweerder heeft de VSO opgesteld en ook mede ondertekend. Boven de naam en de handtekening van verweerder is in de VSO vermeld:

“In aanwezigheid van (naam verweerder), advocaat te (…)

2.9    Op 25 september 2018 heeft de heer G. per e-mail aan de heer K. onder meer het volgende bericht:

“Met verbazing heb ik kennis genomen van onderstaande e-mail die kennelijk niet aan mij geadresseerd was maar aan [naam verweerder], naar ik aanneem je advocaat die ook aanwezig was bij het opstellen van de vaststellingsovereenkomst.(…)”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Namens klaagster wordt verweerder (thans nog) het volgende verweten.

a)    Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling door eerst op te treden als advocaat van klaagster en nu als advocaat tegen klaagster;

b)    Verweerder heeft voor het aannemen van de opdracht van klaagster niet gemeld dat hij een vriend is van (de financier van) bedrijf I.

3.2    De raad zal hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling ingaan op de stellingen die namens klaagster naar voren zijn gebracht.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd en in dat verband betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De beide klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.

Klachtonderdelen a) en b)

5.2    Klachtonderdeel a) gaat over de kwestie van belangenverstrengeling, waarbij verweerder volgens klaagster eerst als haar advocaat heeft opgetreden en nu als advocaat tegen haar optreedt. Klachtonderdeel b) gaat erover dat verweerder voor het aannemen van de opdracht van klaagster niet heeft gemeld dat hij een vriend is van (de financier van) bedrijf I. In dit verband is gedragsregel 15 over belangenverstrengeling van belang, waarin in lid 1 is vermeld dat het een advocaat niet is toegestaan om tegen een cliënt of een voormalige cliënt op te treden. Op grond van lid 2 van deze gedragsregel streeft een advocaat ernaar om een situatie als bedoeld in lid 1 te voorkomen. 

5.3    Naar het oordeel van de raad is bij het handelen van verweerder geen sprake van belangenverstrengeling en dus niet van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Het klachtdossier biedt geen aanknopingspunten voor klaagsters standpunt dat verweerder op enig moment in de aanloop naar en bij de totstandkoming van de VSO als advocaat van klaagster is opgetreden. Een opdrachtbevestiging van verweerder aan klaagster, maar ook van verweerder aan bedrijf I., ontbreekt. Verder zijn er geen facturen en/of betaalbewijzen overgelegd waaruit kan worden afgeleid in wiens opdracht verweerder rondom de totstandkoming van de VSO heeft opgetreden. De aannemingsovereenkomst van 30 mei 2011 is in dit verband niet relevant, omdat daaruit niet blijkt dat en/of hoe verweerder daarbij een rol heeft gespeeld. Op de ter zitting gestelde vraag waaraan de heer G. tijdens de bespreking op zijn kantoor de indruk ontleende dat verweerder zich (mede) presenteerde als advocaat van klaagster, heeft de heer G. verklaard dat hij die indruk aan niets bijzonders heeft ontleend. Dat is echter onvoldoende om een advocaat-cliënt-relatie tussen verweerder en klaagster aan te nemen. Ter zitting heeft de heer G. namens klaagster nog gewezen op een aantal punten die in het voordeel van klaagster in de VSO zijn opgenomen, maar verweerder heeft toegelicht dat dit onderhandelingspunten waren die zijn cliënte, bedrijf I., al eerder had prijsgegeven. Hieruit kan dus ook niet worden geconcludeerd dat verweerder als klaagsters advocaat optrad. Daarnaast heeft verweerder ter zitting verklaard dat hij bij binnenkomst op 7 december 2016 door de heer K. is geïntroduceerd als zijn advocaat. Dit is namens klaagster betwist, maar in de e-mail van de heer G. aan de heer K. van 25 september 2018 (zie 2.9) verwijst de heer G. naar verweerder als ‘je advocaat’, zodat daarmee het standpunt van verweerder – dat hij niet als advocaat van klaagster heeft opgetreden – wordt bevestigd. Namens klaagster is daartegenover niets althans onvoldoende gesteld dat tot een andere conclusie zou kunnen leiden. Dat verderop in die e-mail de woorden ‘een advocaat’ worden gebruikt, zoals namens klaagster ter zitting is gesteld, maakt dit niet anders omdat ‘een advocaat’ volgens de tekst van de e-mail ziet op een advocaat in het algemeen. Tot slot kan de raad aan de ondertekening van de VSO door verweerder (zie 2.8) niet de conclusies verbinden die klaagster daaraan wil verbinden. Hoewel verweerder transparanter had moeten zijn over zijn aanwezigheid bij en zijn rol tijdens de bespreking over de VSO, door bijvoorbeeld bij zijn handtekening te vermelden dat hij als advocaat van de heer K., althans van bedrijf I., optreedt, heeft verweerder door zijn handelen niet de schijn gewekt dat hij alleen voor klaagster dan wel voor klaagster en bedrijf I. tezamen als advocaat optrad. Dat blijkt bovendien uit het feit dat klaagster geen opdrachtbevestiging noch een factuur van verweerder heeft kunnen overleggen om haar standpunt te onderbouwen.

5.4    Of sprake is van vriendschap tussen verweerder en de directeur van zijn cliënte is niet relevant in aanvulling op het feit dat verweerder optrad als advocaat van bedrijf I. Niet volgehouden kan worden dat verweerder tuchtrechtelijk gehouden was van die vriendschap melding te maken.

5.5    Omdat het handelen van verweerder tuchtrechtelijk niet verwijtbaar is, is de klacht in beide onderdelen ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, C.W.J. Okkerse, P.Th. Mantel en E.M.G. Pouls, leden, en bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2020.

Griffier                                                                           Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. A.E. van Oost

is deze beslissing ondertekend door

mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 4 mei 2020