ECLI:NL:TADRAMS:2020:92 Raad van Discipline Amsterdam 20-031/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:92
Datum uitspraak: 20-04-2020
Datum publicatie: 30-04-2020
Zaaknummer(s): 20-031/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  20 april 2020

in de zaak 20-031/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:  

verweerder

gemachtigde mr. I.F. Schouwink

advocaat te Breda

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 15 januari 2020 met kenmerk 2018-706697, door de raad ontvangen op 15 januari 2020, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mails met bijlage(n) van klager aan de raad van 21 januari 2020, 2 februari 2020 (ontvangen om 20:53 uur en 21:51 uur), 3 februari 2020 (ontvangen om 10:41 uur, 10:43 uur en 10:44 uur) en 21 februari 2020.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is verwikkeld in procedures tegen zijn ex-echtgenote (hierna: de ex-echtgenote). Samen hebben zij kinderen. Vanaf 2013 heeft verweerster de ex-echtgenote bijgestaan als advocaat. Klager wordt bijgestaan door mr. D.

1.2    Bij brief met bijlagen van 12 augustus 2013, gericht aan de officier van justitie, heeft verweerster namens de ex-echtgenote en de kinderen aangifte tegen klager gedaan.

1.3    Op 25 augustus 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerster en vertegenwoordigers van het OM. Mr. K, de huidige partner van de ex-echtgenote, was hierbij aanwezig. Later is hij ook opgetreden als haar advocaat.

1.4    Op 22 mei 2014 heeft verweerster een brief gestuurd aan de officier van justitie, met onder meer de volgende inhoud:

“Kunt u mij al berichten dat het eindproces-verbaal voltooid is? (...)

Is [klager] inmiddels geconfronteerd met de (inhoud van de) aangifte door cliënte?

Heeft u al een vervolgingsbeslissing genomen en indien dat het geval is, hoe luidt die beslissing?

Ik stel u opnieuw deze vragen omdat nog steeds een procedure omtrent het gezag loopt en cliënte zich voor 27 mei as schriftelijk moet uitlaten. Het is van groot belang dat cliënte weet wat zij wel en wat zij niet kan zeggen in die familierechtelijke procedure, ook gezien de belangen die spelen in de strafzaak.”

1.5    In 2018 heeft klager een of meer WOB-verzoeken gedaan, naar aanleiding waarvan hij de beschikking heeft gekregen over verschillende documenten. Onderdeel daarvan waren twee e-mails aan de officier van justitie van 4 september 2014 en 10 maart 2015. Op de kopie in het dossier van de raad zijn naam en/of e-mailadres van de verzender van die e-mails weggelakt. De inhoud van de e-mail van 4 september 2014 luidt: “Hiermee bevestig ik dat, zoals gisteren besproken, alle exemplaren (zowel; hard copy als digitaal) van uw eerdere brief van 26 augustus jl. zijn vernietigd.”. Deze e-mail is in cc aan verweerster gestuurd. De inhoud de e-mail van 10 maart 2015 luidt: “Kortheidshalve wijs ik u op bijgaand (nogmaals verbeterd) schrijven van mevrouw [..witgelakt] Ik verzoek u de vorige wat al te haastig verzonden exemplaren te verwijderen.”

1.6    Op 20 maart 2018 heeft mr. D een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik treed op voor [klager] (...). U treedt, althans trad, op voor zijn ex-echtgenote [..] te Bussum.

Mijn cliënt nam en neemt het standpunt in dat door uw cliënte in de loop van de jaren ten aanzien van zijn persoon meerdere valse aangiften en onware schriftelijke verklaringen (met name in juridische procedures) zijn gedaan. Er is tot nu toe veel energie gespendeerd om dat standpunt met bewijs te onderbouwen.

In dat verband wil ik uw aandacht vragen voor het volgende.

Ik beschik over uw e-mail van 4 september 2014 om 15.57 uur aan [officier van justitie]. Zo nodig kan ik u een kopie van die e-mail sturen. Daarin staat:

“Geachte [officier van justitie],

Hiermee bevestig ik dat, zoals gisteren besproken, alle exemplaren (zowel hard copy als digitaal) van uw eerdere brief van 26 augustus jl. zijn vernietigd.

[De ex-echtgenote] zou graag nog zien dat u in de eerste alinea van uw brief vermeldt dat het gesprek van 25 augustus jl. heeft plaatsgevonden op uw uitnodiging”.

Kunt u mij – op z’n minst – vertellen waarom (a) de “eerdere brief van 26 augustus jl.” van [officier van justitie] moest worden vernietigd en (b) u aan het verzoek daartoe van [officier van justitie] (ogenschijnlijk meteen) gevolg heeft gegeven, en, zo u die brief toch nog heeft (digitaal is vrijwel alles te recupereren), mij een kopie van die brief willen verschaffen? Het ging hier namelijk om mijn cliënt, achter wiens rug om het nodige verborgen werd/wordt gehouden.

Mijn cliënt sluit niet uit dat strafbare en/of tuchtrechtelijk laakbare handelingen hebben plaatsgevonden en is meer dan gedreven daaraan nader onderzoek te spenderen.

Ik verneem gaarne.”

1.7    Op 22 maart 2018 heeft verweerster een brief gestuurd aan mr. D, met onder meer de volgende inhoud:

“Naar aanleiding van uw mail tevens fax van 20 maart 2018 bericht ik u als volgt.

U baseert zich op onjuiste en/of onvolledige feiten.

Er is geen enkele sprake van strafbare feiten of tuchtrechtelijk laakbaar handelen, wel plaats ik vraagtekens bij de inhoud en weinig charmante toonzetting van uw schrijven;

De vertrouwensband met mijn (voormalig) cliënte en mijn geheimhoudingsplicht verzetten zich, zoals u als advocaat zult begrijpen, tegen het geven van een andere reactie.”

1.8    Op 26 maart 2018 heeft mr. D een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Uw opmerking dat de vertrouwelijkheid en de geheimhouding zich ertegen zouden verzetten om mijn verzoeken te honoreren, zie ik niet. Ik vroeg en vraag niet om vertrouwelijke en geheim te houden informatie afkomstig uit de relatie tussen u als advocaat en uw (voormalig) cliënte als uw opdrachtgeefster. Ik vroeg en vraag om iets dat zich heeft afgespeeld tussen een derde en u, in welke relatie iets aan het papier is toevertrouwd dat voor de derde reden was u zijn vernietigingsverzoek te doen, hetwelk u heeft ingewilligd. Dat klinische feit heeft niets van doen met de relatie met uw (voormalig) cliënte. Dat betreft slechts uw zelfstandige positie als advocaat. Door mijn verzoeken te honoreren, geeft u niets prijs dat onder de door u genoemde vertrouwelijkheid en geheimhouding kán vallen.

Ik herhaal daarom mijn verzoeken gedaan in mijn e-mail/fax van 20 maart jl.”

1.9    Op 17 april 2018 heeft mr. D een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“ik wacht nog steeds op uw reactie op mijn onderstaande e-mail van 26 maart jl. Graag ontvang ik het verzochte thans per ommegaande. Mijn cliënt heeft mij laten weten dat hij, indien u blijft weigeren, zich helaas met een tuchtklacht tot de deken zal dienen te wenden.

Ter zijde (doch mogelijk niet irrelevant) merk ik op dat zich in de FP-Wob-stukken tevens een e-mail van u aan [officier van justitie] bevindt van 10 maart 2015 om 00.02 uur waarin door u aan [officier van justitie] wordt verzocht eerder gezonden correspondentie uit zijn dossier te verwijderen. Al met al verdween er over en weer het nodige in (of beter gezegd: uit) deze zaak. Vriendelijk verzoek die correspondentie ook in kopie aan mij te verstrekken dan wel de verschillen tussen de twee versies van het “schrijven van [de ex-echtgenote]” te duiden.”

1.10    Op 20 april 2018 heeft verweerster een brief gestuurd aan mr. D, met onder meer de volgende inhoud:

“Wederom en nog steeds baseert u zich op onjuiste en/of onvolledige feiten.

Hetgeen u in uw brieven / mails van 26 maart en 7 april jl. stelt geeft mij geen aanleiding mijn reeds eerder aan u genoemde standpunt en motivering daarvan, te wijzigen. Ik verwijs u naar de inhoud van mijn (fax)brief aan u van 22 maart 2018.”

1.11    Op 6, 18 en 22 juni 2018 heeft klager e-mails gestuurd aan verweerster, waarin hij haar (kort gezegd) verzoekt om missende informatie te verstrekken. Bij e-mail van 25 juni 2018 heeft verweerster mr. D meegedeeld dat voornoemde e-mails van klager haar geen aanleiding geven tot een andere of nadere reactie dan zij mr. D reeds heeft gegeven.

1.12    Op 1 oktober 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster en over mr. K. Het klachtdossier over mr. K is bij de raad bekend onder zaaknummer 20-179/A/A. In die zaak wordt ook vandaag uitspraak gedaan.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster en/of mr. K heeft/hebben, al dan niet in onderling overleg en/of samenwerking, een  originele brief van het OM van 26 augustus 2014 alsook de e-mail(s) met het/de digitale bestand(en) die met genoemde brief overeenkomen laten verdwijnen en/of vernietigd.

b)    Verweerster en/of mr. K heeft/hebben, al dan niet in onderling overleg en/of samenwerking, bij de ontvangst van de ‘nieuwe’ brief van het OM van (wederom) 26 augustus 2014 (vermoedelijk aan verweerster op of omstreeks 3 of 4 september 2014, aan mr. K in elk geval door de e-mail van het OM van 10 september 2014 om 12.26 uur) medewerking verleend aan een door het OM gepleegde antedatering.

c)    Verweerster en/of mr. K heeft/hebben, al dan niet in onderling overleg en/of samenwerking, het OM verzocht eerder bestaande stukken van de e-mail van de ex-echtgenote aan het OM van 9 maart 2015 te laten verdwijnen en/of vernietigen.

d)    Verweerster heeft vervolgens op (meermaals herhaalde) verzoeken van mr. D en klager in 2018 geweigerd de missende informatie alsnog te verstrekken.

e)    Verweerster heeft een verband gelegd tussen een lopend (niet afgesloten) fiscaalstrafrechtelijk onderzoek en de door haar cliënte verzochte ouderlijk gezag-wijziging, hetgeen zij achterwege had moeten laten.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De onderhavige klacht betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdelen a), b) en c)

4.1    De klachtonderdelen a) t/m c) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2    Klager verwijt verweerster dat zij bepaalde documenten heeft laten verdwijnen of heeft vernietigd, heeft meegewerkt aan door het OM gepleegde antedatering, en het OM heeft verzocht bepaalde documenten te laten verdwijnen. Klager stelt dat dit volgt uit de documenten die hij in 2018 middels WOB-verzoeken heeft verkregen. Hij wijst onder meer op de een e-mail van 4 september 2014, waarin mr. K aan de officier van justitie heeft geschreven: Verder leidt klager uit de documenten die hij kreeg naar aanleiding van zijn WOB-verzoek af dat de officier van justitie op 10 september 2014 een nieuwe versie van zijn brief van 26 augustus 2014 aan verweerster stuurde. Die nieuwe versie moet de officier van justitie dus hebben geantedateerd. Voorts beroept klager zich op de e-mail van 10 maart 2015, waarin mr. K aan de officier van justitie zou hebben geschreven: “ik verzoek u de vorige wat al te haastig verzonden exemplaren te verwijderen”. De betreffende e-mails zijn in afschrift aan het e-mailadres van verweerster gestuurd, aldus steeds klager.

4.3    Verweerster beroept zich op haar geheimhoudingsplicht. De geheimhoudingsplicht dient niet te wijken voor een tuchtklacht, en zeker niet als er een fishing expedition wordt ingezet zoals nu het geval is. Er is geen tuchtrechtelijke, civielrechtelijke of strafrechtelijke norm overtreden, die conclusie kan ook niet worden getrokken uit de door klager naar voren gebrachte feiten. Zij heeft niet meegewerkt aan en/of is betrokken geweest bij het verdwijnen en antedateren van stukken, aldus tot slot verweerster.

4.4    Gelet op het verweer kan de voorzitter niet vaststellen dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klager heeft dat onvoldoende onderbouwd. Wat er precies is gebeurd blijkt de voorzitter immers niet uit de door hem ingediende stukken. De precieze rol van verweerster wordt ook niet duidelijk. De klachtonderdelen a) t/m c) zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.5    Klager verwijt verweerster dat zij vervolgens op verzoeken van mr. D en klager heeft geweigerd de missende informatie alsnog te verstrekken.

4.6    Verweerster voert aan dat zij geen nadere toelichting op de gang van zaken aan klager hoeft te geven, gelet op de vertrouwensband tussen haar en haar cliënte en de op haar rustende geheimhoudingsverplichting jegens haar cliënte.

4.7    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster voldoende aannemelijk gemaakt dat haar geheimhoudingsplicht haar ervan weerhoudt nader in te gaan op de verzoeken van mr. D en klager. Dat verweerster heeft geweigerd eventueel missende informatie alsnog te verstrekken is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.8    Klager verwijt verweerster dat zij een verband heeft gelegd tussen een lopend (niet afgesloten) fiscaalstrafrechtelijk onderzoek en de door haar cliënte verzochte wijziging ouderlijk gezag. Ter onderbouwing verwijst klager naar de inhoud van de brief van verweerster aan de officier van justitie van 22 mei 2014 (zie hiervoor onder randnummer1.3).

4.9    Verweerster voert aan dat uit de strafrechtelijke aangifte van 12 augustus 2013 en het daarbij gevoegde feitenrelaas zonder meer blijkt dat er een mogelijk verband is tussen het strafrechtelijk onderzoek en de door haar cliënte gewenste wijziging van het  ouderlijk gezag. De aangifte van 12 augustus 2013 is immers niet alleen gedaan door mevrouw H, maar ook door haar namens de minderjarige kinderen. In die aangifte is op basis van feiten het vermoeden onderbouwd dat klager strafbare feiten pleegde, onder meer bestaand uit het ongeoorloofd beheer door klager van het vermogen van de minderjarige kinderen. Dat was voor klager mogelijk doordat hij bij de echtscheiding het beheer van het vermogen van de kinderen naar zich toe had getrokken. De ex-echtgenote wilde daarom dat zij als enige ouder van de kinderen met het gezag zou worden belast. In haar verzoek aan het OM om afschriften van stukken heeft verweerster het mogelijke verband tussen het strafrechtelijk onderzoek en de verzochte wijziging van het ouderlijk gezag op gewetensvolle en behoedzame wijze genoemd. Zij heeft dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld of anderszins onbetamelijk de belangen van klager geschaad, aldus tot slot verweerster.

4.10    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster de hiervoor in alinea 4.1 beschreven norm voor het optreden van een advocaat van de wederpartij niet overtreden. Zij heeft dus ook niet de belangen van klager onevenredig geschaad.  Klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.

4.11    Conclusie is dat de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond zal worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 april 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 20 april 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.