ECLI:NL:TADRAMS:2020:89 Raad van Discipline Amsterdam 20-188/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:89
Datum uitspraak: 20-04-2020
Datum publicatie: 30-04-2020
Zaaknummer(s): 20-188/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk. Klaagster heeft slechts een afgeleid belang met betrekking tot de door haar gestelde financiële afspraken tussen verweerder en zijn cliënt.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  20 april 2020

in de zaak 20-188/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:     

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 12 maart 2020 met kenmerk 1040412, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde dag, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster en haar ex-echtgenoot (hierna: de man) zijn verwikkeld in procedures die betrekking hebben op de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Verweerder is de advocaat van de man.

1.2    Verweerder heeft op 2 februari 2017 via een cessie een door een hypotheek gedekte vordering van een aan de man gelieerde vennootschap overgedragen gekregen ter inning.

1.3    Op 25 november 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zich door zijn cliënt te laten betalen door middel van een cessie die verweerder in privé heeft overgenomen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.2    Klaagster verwijt verweerder financiële afspraken met de man te hebben gemaakt waardoor de man de mogelijkheid heeft klaagster “te bestoken met procedures”.

4.3    Hoewel klaagster als wederpartij een belang kan hebben bij de door haar gestelde financiële afspraken tussen verweerder en zijn cliënt, betreft dit slechts een afgeleid en geen rechtstreeks belang als bedoeld in de Advocatenwet. De klacht is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

4.4    Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen.

Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat de vordering die hij overgedragen heeft gekregen verband houdt met aan de man in rekening gebrachte bedragen. In het licht van deze gemotiveerde betwisting heeft klaagster haar stellingname onvoldoende onderbouwd. De klacht moet daarom, indien deze al ontvankelijk zou zijn, als kennelijk ongegrond worden aangemerkt.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 april 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 20 april 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.