ECLI:NL:TADRAMS:2020:66 Raad van Discipline Amsterdam 20-092/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:66
Datum uitspraak: 23-03-2020
Datum publicatie: 02-04-2020
Zaaknummer(s): 20-092/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Dat verweerder in zijn pleitnota feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of had kunnen weten dat die onjuist waren, heeft klager tegenover het verweer van verweerder onvoldoende onderbouwd.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  23 maart 2020

in de zaak 19-092/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 6 februari 2020 met kenmerk ks/re/19-478/1027638, digitaal door de raad ontvangen op 6 februari 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager en zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw) zijn al jaren verwikkeld in verschillende procedures. Verweerder heeft de vrouw in (een deel van) die procedures bijgestaan.

1.2    Op 28 oktober 2019 heeft bij het Hof van Discipline achter gesloten deuren de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het hoger beroep terzake een eerder door klager over verweerder ingediende tuchtklacht. Op de zitting van het Hof van Discipline heeft verweerder het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota. In die pleitnota staat onder meer het volgende:

“4. Klager heeft nog een dertiende klacht ingediend tegen mijn overleden kantoorgenoot (…)

8. (…) Het merendeel van de procedures en geschillen waren op initiatief van hem.

9. Wat betreft het nooit willen praten diene het navolgende:

- mei 2015 vindt een viergesprek plaats bij [mr. Van N] dat mislukt.

(…)

- mediation mislukt.

(…)

- november 2018 een viergesprek ten kantore van [mr. B] dat mislukt.

(…)

10. [Klager] heeft het in het bijzonder gemunt op de advocaten van mevrouw.

(…)

12. De grondslag was aanwezig uit hoofde van gelijkluidende mededelingen van mevrouw meermalen gedaan in aanwezigheid van haar familieleden en een kantoorgenoot van mij, de abusus alc van de man waarover de vrouw sprak tijdens de onderwerpelijke gedraging werd bevestigd door de dochter van partijen, de gelijkluidende meldingen van mevrouw bij de politie, RvdK en jeugdbescherming gaven een terechte grondslag voor de gedane weergave in het betreffende processtuk.”

1.3    Op 28 oktober 2019, aangevuld op 19 november 2019, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij klager in zijn pleitnota en in de onderhavige klachtprocedure heeft beschuldigd van alcoholmisbruik en grensoverschrijdend gedrag en dat in de pleitnota feiten staan die onjuist zijn.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Klager verwijt verweerder allereerst dat hij klager op de zitting bij het Hof van Discipline en in de onderhavige klachtprocedure heeft beschuldigd van alcoholmisbruik en grensoverschrijdend gedrag. Verweerder heeft aangevoerd dat de dochters van klager en de vrouw zich veelvuldig schriftelijk hebben geuit over het alcoholmisbruik en grensoverschrijdende gedrag van klager en dat die verklaringen zijn overgelegd aan de raad van discipline en het Hof van Discipline. Ook de vrouw heeft hierover volgens verweerder meerdere keren verklaard (ten dele als getuige onder ede ten overstaan van de rechtbank Amsterdam). Dat verweerder aanleiding zou moeten hebben gehad om aan de juistheid van de verklaringen te twijfelen heeft klager onvoldoende onderbouwd en is ook niet gebleken. Het valt verweerder dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij de gewraakte uitlatingen heeft gedaan. De voorzitter overweegt hierbij ten overvloede nog dat de zitting bij het Hof van Discipline achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden zodat derden geen kennis hebben kunnen nemen van hetgeen verweerder op de zitting heeft gezegd.

4.2    Dat verweerder in zijn pleitnota feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat die onjuist waren, heeft klager tegenover het verweer van verweerder onvoldoende onderbouwd.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 23 maart 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.