ECLI:NL:TADRAMS:2020:56 Raad van Discipline Amsterdam 20-077/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:56
Datum uitspraak: 16-03-2020
Datum publicatie: 26-03-2020
Zaaknummer(s): 20-077/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels kennelijk ongegrond, deels kennelijk van onvoldoende gewicht en deels kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  16 maart 2020

in de zaak 20-077/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:  

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 30 januari 2020 met kenmerk 2019-774545, door de raad ontvangen op 31 januari 2020, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster en haar ex-partner (hierna: de man) hebben samen drie kinderen. Zij zijn verwikkeld (geweest) in verschillende gerechtelijke procedures, onder meer over de nakoming van de omgangsregeling en het gebruiksrecht en de verkoop van de twee gemeenschappelijke woningen. De man wordt/is in die procedures bijgestaan door een kantoorgenote van verweerster, mr. K. Klaagster heeft over mr. K ook een tuchtklacht ingediend (zaaknummer 20-076/A/A). In die klachtzaak wordt eveneens vandaag uitspraak gedaan.

1.2    In 2008 hebben klaagster en de man een woning gekocht (hierna: de woning). Ter financiering van de woning zijn zij een hypothecaire geldlening aangegaan bij Obvion Hypotheken (hierna: Obvion). Bij brief van 23 oktober 2018 heeft Obvion klaagster en de man meegedeeld dat de hypothecaire geldlening per direct wordt opgezegd. Bij e-mailbericht van 30 oktober 2018 heeft Obvion de man medegedeeld dat klaagster en de man nog een termijn van 14 dagen krijgen om executieverkoop te voorkomen en dat zij voor 5 november 2018 een door alle partijen (klaagster en de man als verkopers en koper(s)) getekende koopovereenkomst aan Obvion dienen te verstrekken.

1.3    Bij e-mail van 30 oktober 2018 heeft de man klaagster onder meer geschreven:

“Ik stuur je deze mail om te kijken of wij samen tot een oplossing kunnen komen betreffende de woning (…) alvorens meteen tot juridische procedures over te gaan. We zullen ons met spoed op deze woning moeten richten, gezien we hierover een aangetekende brief hebben ontvangen. (…) Mijn vraag aan jou is of je z.s.m. een machtiging zou willen tekenen voor akkoord betreffende de verkoop van de woning, zodat de bank de woning niet openbaar kan veilen en wij met een restschuld komen te zitten.(…) Ik wil je vragen, gezien het spoedeisende belang in deze, om vandaag nog te reageren op deze mail”

1.4    Klaagster heeft niet gereageerd op de e-mail van de man.

1.5    Op 31 oktober 2018 heeft verweerster de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, gevraagd om een datum voor een kort geding tegen klaagster en daarbij verzocht om toestemming voor verkorting van de dagvaardingstermijn. Op het aanvraagformulier voor het kort geding heeft verweerster de advocaat van klaagster, mr. J, niet vermeld.

1.6    Het kort geding is vervolgens bepaald op 1 november 2018 onder verlening van toestemming aan verweerster om klaagster op verkorte termijn te dagvaarden. De dagvaarding is op 31 oktober 2018 uitgebracht. In de dagvaarding is onder meer gevorderd te bepalen dat klaagster gehouden is haar medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan een derde voor 2 november 2018 en dat het vonnis anders in de plaats zal treden van de vereiste medewerking.

1.7    Bij e-mail van 31 oktober 2018 heeft mr. J de afdeling kort geding van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, onder meer geschreven:

“Zojuist bespraken wij de onderstaande dagvaarding waarmee niet alleen ik maar tevens cliënte (…) volledig zijn overvallen, gezien het tijdstip hierbij kort en goed:

- Cliënte noch ondergetekende zijn geïnformeerd dat deze zitting zal gaan plaatsvinden dan wel dat deze zal worden aangevraagd;

- Er is niet gevraagd om mijn verhinderdata.

- De advocate van [de man] is al jaren de advocate van [de man] net zoals ondergetekende al jaren de advocaat is van [klaagster]. De advocate van [de man] diende mij in ieder geval in kennis te stellen van de actuele situatie, maar geen belletje, geen fax geen e-mail niets. Daarmee roept de wederpartij eventuele consequenties van deze handelwijze over zichzelf af.

- Ik ben morgen verhinderd.

- Cliënte is in Griekenland (…)

- De wederpartij lijkt degene te zijn die de boel traineert en kennelijk correspondentie van de bank (…) pas op het laatst mogelijke moment inbrengt. (…)

- er is ten onrechte gedagvaard met een verkorte termijn

Ik verzoek u de zitting te annuleren en de wederpartij te instrueren mij om mijn verhinderdata en die van cliënte (…) te vragen zodat een nieuwe zitting kan worden gepland. De zaak is eerder een kwestie dat [de man] een executie geding zou kunnen voeren tegen de bank en daarmee tracht uitstel te krijgen in plaats van de macht te verkrijgen (…) om de woning zelf te kunnen verkopen hetgeen hij nu kennelijk verlangt.

Alternatief kan zijn dat de zitting vrijdag a.s. plaatsvindt ergens tussen 11.00u en 1400u (dan ben ik beschikbaar maar zonder aanwezigheid van cliënte) of maandag vanaf 12.00u met cliënte die dan terugkeert.”

Mr. J heeft de e-mail in cc aan verweerster gestuurd.

1.8    Het kort geding is vervolgens uitgesteld naar 2 november 2018.

1.9    Bij brief van 7 januari 2019 (de brief is per abuis gedagtekend op 7 januari 2018) heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    klaagster op verkorte termijn heeft gedagvaard en de voorzieningenrechter er niet over heeft geïnformeerd dat klaagster werd bijgestaan door een advocaat;

b)    in feite heeft geprobeerd een blanco volmacht voor de man te verkrijgen om de woning te verkopen;

c)    onnodig en teveel tegen klaagster procedeert;

d)    ten onrechte op basis van een toevoeging procedeert.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van de wederpartij van klaagster. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdelen a) en b)

4.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.3    Klaagster verwijt verweerster allereerst dat zij klaagster op verkorte termijn heeft doen dagvaarden en de voorzieningenrechter bij het aanvragen van een datum er niet over heeft geïnformeerd dat klaagster werd bijgestaan door een advocaat.

4.4    De voorzitter overweegt dat het verweerster in het belang van haar cliënt vrij stond de voorzieningenrechter te vragen om toestemming om klaagster op verkorte termijn te dagvaarden, gelet op het spoedeisende belang van de zaak. Obvion wilde immers uiterlijk 5 november 2018 een getekende koopovereenkomst ontvangen. Het is aan de voorzieningenrechter om dit verzoek te beoordelen. Dat verweerster op het aanvraagformulier voor het kort geding niet heeft vermeld dat klaagster door mr. J werd bijgestaan terwijl verweerster dat wel wist en hem ook niet om verhinderdata heeft gevraagd, is niet het gedrag dat van een advocaat verwacht mag worden. Deze nalatigheid van verweerster is echter van onvoldoende gewicht om haar daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Verweerster heeft namelijk onbetwist gesteld dat klaagster hiervan geen nadeel heeft ondervonden nu de zitting op verzoek van mr. J is uitgesteld naar 2 november 2018.

4.5    Klaagster verwijt verweerster verder dat zij in feite een blanco volmacht voor de man heeft gevorderd om de woning te verkopen terwijl deze gezamenlijk eigendom is. Het stond verweerster echter vrij om dit in het belang van haar cliënt te vorderen, los van de inhoudelijke beoordeling van deze vordering die aan de voorzieningenrechter is voorbehouden. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.6    Het verwijt dat klaagster verweerster in dit klachtonderdeel maakt is dat zij onnodig en teveel tegen klaagster procedeert. Verweerster heeft echter onbetwist gesteld dat zij de man maar in één procedure tegen klaagster heeft bijgestaan. Klachtonderdeel c) mist dan ook feitelijke grondslag en is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.7    Klaagster verwijt verweerster tot slot dat zij ten onrechte op basis van een toevoeging procedeert.

4.8    De voorzitter overweegt als volgt. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. In lijn met de jurisprudentie van het Hof van Discipline (HvD 6670, 16 december 2013) ligt het belang om in aanmerking te komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp bij de aanvrager, in dit geval de cliënt van verweerster. Voor zover verweerster ten onrechte op toevoegingsbasis zou procederen, hetgeen overigens niet is komen vast te staan, is gesteld noch gebleken dat klaagster daarmee in enig eigen belang is geschaad. Dit betekent dat klachtonderdeel d) kennelijk niet-ontvankelijk is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klachtonderdeel d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

klachtonderdelen b) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk van onvoldoende gewicht.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend  voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 16 maart 2020.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 16 maart 2020 verzonden.