ECLI:NL:TADRAMS:2020:42 Raad van Discipline Amsterdam 19-765/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:42
Datum uitspraak: 09-03-2020
Datum publicatie: 19-03-2020
Zaaknummer(s): 19-765/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht over Gedragsregel 25 lid 1

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 9 maart 2020

in de zaak 19-765/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 9 oktober 2018 heeft de gemachtigde van klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 7 november 2019 met kenmerk 2018-709362 en 2019-775178, door de raad ontvangen op 8 november 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 januari 2020 in aanwezigheid van de gemachtigde van klagers en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 34 van de bij die brief gevoegde inventarislijst;

-    de brief met bijlage van de gemachtigde van klagers aan de raad van 3 december 2019, door de raad ontvangen op 5 december 2019.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klagers zijn in geschil met de cliënte van verweerder in verband met een al dan niet verstrekte verkoopopdracht van een pand, en de daarmee verband houdende verschuldigdheid van een courtage. Klager sub 2 is enig bestuurder van klaagster sub 1.

2.2    De gemachtigde van klagers heeft in of omstreeks juni 2017 conservatoir beslag doen leggen op bedoeld pand, waarna de cliënte van verweerder is gedagvaard tegen de zitting van 4 juli 2017. Vervolgens heeft er overleg plaatsgevonden tussen de gemachtigde van klagers en verweerder, hetgeen erin heeft geresulteerd dat de cliënte van verweerder het gevorderde bedrag op een escrow-rekening heeft gestort, waarna het beslag is opgeheven.

2.3    Op 16 februari 2018 heeft klager sub 2 telefonisch opgenomen met verweerder. Op 17 februari 2018 heeft klager sub 2 een e-mail gestuurd aan verweerder. In deze communicatie is door klager sub 2 een voorstel tot afwikkeling van de zaak gedaan.

2.4    Op 22 februari 2018 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“U gaf telefonisch aan mij te kennen dat uw advocaat niet meer voor u optreedt. Vandaar dat ik u rechtstreeks beantwoord. Indien u zou besluiten om weer een advocaat in de arm te nemen dan verneem ik dat graag van u. Zoals ik u telefonisch al voorhield schrijven onze gedragsregels voor dat het mij in dat geval niet langer vrijstaat om rechtstreeks met u te communiceren.

Inmiddels zag ik kans om uw e-mail met cliënte te bespreken.

Cliënte accepteert uw voorstel niet. (...) Cliënte is bereid om aan u een bedrag van € 500,- te betalen tegen verlening van finale kwijting. Dit voorstel van cliënte is geldig tot en met vrijdag 2 maart a.s.”

2.5    Op 26 februari 2018 heeft klager sub 2 een brief gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“U begrijpt dat een afkoop van € 500.= op een vordering van € 6000.= niet acceptabel is.

Ik ben bereid een grote veer te laten, als mijn bijgesloten (...) Faktuur van 27-2-2017 groot€ 950,50 wordt betaald, dan ben ik accoord om de zaak te settelen en af te sluiten.”

2.6    Op 19 maart 2018 heeft klager sub 2 een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Tot op heden mocht ik nog geen antwoord ,op mijn aangetekende brief aan U van 27 Feb, 2018 ontvangen.”

2.7    Op 20 maart 2018 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager sub 2, met onder meer de volgende inhoud:

“Uw voorstel wordt door cliënte niet geaccepteerd. Cliënte is uitsluitend bereid om aan u een bedrag van € 500,- te betalen, uiteraard tegen verlening van finale kwijting, een en ander zoals reeds verwoord in mijn mail aan u van 22 februari jl.

Ik verneem graag van u of u hiermee instemt.”

2.8    Op 23 maart 2018 heeft klager sub 2 een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Oke ik accepteer de 500,00 euro, en wacht op het papier wat ik moet tekenen namens [klaagster sub 1] voor de Kwijting.”

2.9    Op 26 maart 2018 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager sub 2, met onder meer de volgende inhoud:

“Dank voor uw e-mail, die ik beschouw als de minnelijke regeling waaraan in artikel 2.2 sub b van de Escrowovereenkomst wordt gerefereerd. (...)

Om enig misverstand te voorkomen verzoek ik u tot slot nog om uitdrukkelijk aan mij te bevestigen dat de Stichting na ontvangst van het overeengekomen bedrag finale kwijting aan cliënte verleent en de dagvaarding dus niet zal aanbrengen bij de rechtbank.”

2.10    Op 28 maart 2018 heeft klager sub 2 een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“bij deze verklaar ik dat de Stichting, na ontvangst € 500.00 volledige kwijting verleent aan cliënte,en geen dagvaarding zal aanbrengen.”

2.11    Op 13 april 2018 heeft klager sub 2 een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Bij deze verklaar ik dat de Stichting € 500,- van U heeft ontvangen”

2.12    Op 28 augustus 2018 heeft de gemachtigde van klagers een herstelexploot laten uitbrengen.

2.13    Op 3 oktober heeft klager sub 2 een e-mail gestuurd aan zijn gemachtigde, met onder meer de volgende inhoud:

“De zaak [cliënte van verweerder] heb ik afgesloten. De 500.00 euro die ik heb ontvangen ,heb ik direct terug betaald aan mijn Broer, die had mij de 1000.00 euro geleend aan [klaagster sub 1] om de zaak [cliënte van verweerder] aan te spannen en die heb ik o.a. aan U betaald. E is geen geld meer in [klaagster sub 1], daar doe ik verder ook niks meer mee. Ik zit Prive in De MINIMA regeling van de Gemeente, Heb maar 1000.20 euro AOW. ben een half jaar geleden Gronisch, ziek verkaard .Hart en Lympklier Kanker, slik 17 soorten Medcijnen per dag, heb ook een invalide Kaart van de Gm.gehad zodat ik met het Autotje van de Buurvrouw naar het LUMC leiden, Bronovo, Antoniushove kan rijden. Ik ben bij 80 jaar en kan er niet meer tegen  .Bericht opgemaakt door Mantelzorger.”

2.14    Bij brief van 9 oktober 2018 heeft de gemachtigde van klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in strijd met Gedragsregel 25 heeft gehandeld door in rechtstreeks overleg met klager sub 2 en buiten medeweten van de advocaat van klagers een minnelijke regeling met klager sub 2 te treffen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert aan dat klager sub 2 hem in februari 2018 op eigen initiatief heeft benaderd. Eerst telefonisch, vervolgens per e-mail en per post. Aan het begin van het telefoongesprek heeft verweerder aangegeven dat het hem in beginsel niet vrijstond om klager sub 2 te woord te staan. Daarop gaf klager sub 2 aan dat hij niet langer werd bijgestaan door zijn advocaat. Klager sub 2 deed vervolgens een voorstel voor een minnelijke regeling. Na enige correspondentie over en weer is klager sub 2 akkoord gegaan met het tegenvoorstel van de cliënte van verweerder. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake, aldus steeds verweerder.

5    BEOORDELING

5.1    De onderhavige klacht betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. De raad stelt voorop dat de advocaat een grote vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de wederpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad.

5.2    Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of verweerder in strijd heeft gehandeld met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt moet voorts zijn dat, zoals ook is neergelegd in het eerste lid van Gedragsregel 25, een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden.

5.3    Allereerst stelt de raad vast dat verweerder wist dat klagers ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in 2017 werden bijgestaan door een advocaat. Vervolgens heeft klager sub 2 in februari 2018 contact opgenomen met verweerder. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat klager sub 2 daarbij heeft aangegeven dat zijn advocaat niet langer voor hem (en klaagster sub 1) optrad. Onder die omstandigheden acht de raad het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder in rechtstreeks overleg met klager sub 2 en buiten medeweten van diens (al dan niet voormalige) advocaat een minnelijke regeling met klager sub 2 heeft getroffen. Gedragsregel 25 mist toepassing nu door deze mededeling van klager sub 2 niet langer gezegd kan worden dat verweerder wist dat klager sub 2 werd bijgestaan door een advocaat. Dat verweerder voor het overige de belangen van klagers nodeloos en op ontoelaatbare wijze heeft geschaad is de raad niet gebleken. De klacht is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. S. van Andel en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2020.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 9 maart 2020 verzonden.