ECLI:NL:TADRAMS:2020:34 Raad van Discipline Amsterdam 19-791/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:34
Datum uitspraak: 02-03-2020
Datum publicatie: 09-03-2020
Zaaknummer(s): 19-791/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over Gedragsregel 15 ongegrond. Aan alle voorwaarden van Gedragsregel 15 lid 3 is voldaan.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 2 maart 2020

in de zaak 19-791/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 18 april 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 20 november 2019 met kenmerk 873491, door de raad ontvangen op diezelfde dag, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 februari 2020 in aanwezigheid van klager en verweerder, bijgestaan door de heer mr. J.A.I. Verheul. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken met de bijlagen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft de heer De V op 8 april 2019 gedagvaard voor de rechtbank Den Haag en het restant van een in 2005 door klager aan de heer De V verstrekte lening, vermeerderd met de contractuele vertragingsrente, gevorderd.

2.2    Bij e-mail van 15 april 2019 heeft verweerder de advocaat van klager meegedeeld dat hij optreedt voor de heer De V en hem verzocht bewijzen te overleggen waaruit blijkt dat de vordering van klager op de heer De V tijdig is gestuit.

2.3    Een voormalig kantoorgenoot van verweerder, mr. D, heeft klager in het verleden als advocaat bijgestaan; in 2010 in een bestuursrechtelijke kwestie en in 2011 met betrekking tot de incasso van twee door klager verstrekte geldleningen.

2.4    Bij per e-mail gestuurde brief van 17 april 2019 heeft de advocaat van klager verweerder onder meer geschreven:

“Ik moet u melden dat cliënt pijnlijk verrast was dat juist U als advocaat van [de heer De V] optreedt.

Het is ook in strijd met o.a. art. 15 van de gedragsregels 2018.

U heeft intensief met cliënt samengewerkt ter zake dezelfde kwestie, althans nagenoeg dezelfde kwestie (ook leningen), cliënt heeft u zaken in vertrouwen vertelt en uw voormalig kantoorgenoot is óók als zijn advocaat opgetreden.

Client vreest dat zijn belangen nu door uw optreden in gevaar komen. Mocht u besluiten toch voor [de heer De V] als advocaat te blijven optreden, dan is cliënt voornemens een klacht tegen u in te dienen.”

2.5    Bij e-mail van dezelfde dag heeft verweerder de advocaat van klager onder meer geschreven:

“Tussen mij en [klager] heeft nimmer een advocaat-cliënt relatie bestaan. (…)

•    Van mijn oud kantoorgenoot [mr. D] (…) weet ik dat niet of en zo jij als advocaat is opgetreden. (…) Als het al zo is, betreft dit een mij onbekende kwestie waarin [de heer De V] in elk geval geheel buiten staat en waarover ik geen enkele kennis draag. Het is aan [klager] om daarover eventueel maar meer bijzonderheden aan te dragen.

•    Ik heb [klager] – ik meen in 2011 – wel eens telefonisch gesproken in het kader van mijn relatie tot [de heer De V] voor ik sedert de 90-er jaren van de vorige eeuw als advocaat optreedt. Ik meen dat dit een geschil betrof tussen [de heer De V] en een derde te weten de toenmalige eigenaar van de praktijk Bussum en Haarlem ([B]).

•    Bij de totstandkoming van de onderhavige geldlening of andere afspraken tussen [de heer De V] en [klager] ben ik als advocaat niet betrokken geweest.

•    [Klager] heeft mij geen zaken in vertrouwen verteld. Ik ben benieuwd wat voor vertrouwelijke informatie dit zou betreffen.

•    Ik zie geen enkele reden om als advocaat terug te treden en al zeker niet op basis van dit soort losse flodders.”

2.6    De heer De V, die orthodontist is, heeft omstreeks 2007 zijn praktijken in Haarlem, Bussum en Bloemendaal verkocht aan B en is gelijktijdig een samenwerkingsovereenkomst met B aangegaan. Bij het sluiten van die overeenkomsten was verweerder niet betrokken. Naar aanleiding van problemen tussen de heer De V en B, onder meer over de managementvergoeding, heeft de heer De V verweerder verzocht om bijstand. Op 3 september 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden. Het resultaat van die bespreking was dat de heer De V de praktijk in Haarlem met ingang van 6 september 2010 terugkocht van B. In 2011 zijn ook de praktijken in Bussum en Bloemendaal door de heer De V teruggekocht van B. Bij deze transacties trad klager op als “koper 1” en de heer De V als “koper 2”.

2.7    Begin 2012 ontstonden er problemen tussen klager/de heer De V en B.

2.8    In een e-mail van 23 februari 2012 heeft de heer De V verweerder onder meer geschreven:

“Hierbij een brief die [de belastingadviseur van de heer De V] op verzoek van [klager] en mij heeft opgesteld.

Alvorens [klager] hem doorstuurd aan [B] wil hij graag ook van jou weten wat de kans van slagen is als we gezamenlijk een procedure starten.

We horen wel.

Verder sprak ik met [klager] af om jou te vragen een korte verklaring te maken waarin staat dat ik hem vrijwaar voor het geval er iets mis zou gaan.

De procedure zou immers uit zijn naam moeten gaan.”

2.9    Naar aanleiding van de e-mail van de heer De V van 23 februari 2012 heeft verweerder op 27 februari 2012 aan klager per faxbericht een concept toegezonden – en in cc aan de heer De V en diens belastingadviseur – van een aan B te richten brief, vergezeld van een begeleidende brief van die datum.

2.10    Bij faxbericht van 9 april 2012 heeft klager verweerder een brief van B van 16 maart 2012 en een brief van de gemachtigde van B van 30 maart 2012 doorgestuurd. Klager heeft verweerder in zijn faxbericht voorts onder meer geschreven:

“Jouw conceptbrief van 27-2-12 aan [B] is bij hem en (…) bezorgd. (…)

Ook heeft [B] de 1e bladzijde van de koopovereenkomst waarop [de heer De V] bevestigd heeft het contract over te nemen.

Mijn belang is zo snel mogenlijk tussen deze partijen uit te zijn!”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling (Gedragsregel 15).

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5    BEOORDELING

5.1    Vooropgesteld wordt dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige of bestaande cliënt van hem of van een kantoorgenoot van hem. Dit volgt uit Gedragsregel 15 lid 1. Een advocaat dient zich niet in de situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn cliënt geraakt, terwijl voorts elke cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan en zal worden gebruikt. Dit uitgangspunt leidt slechts uitzondering indien (cumulatief) is voldaan aan de voorwaarden genoemd in Gedragsregel 15 lid 3 of indien beide partijen overeenkomstig Gedragsregel 15 lid 4 op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden namens één van beide partijen tegen de andere partij. Van dat laatste is in dit geval geen sprake.

5.2    De raad overweegt als volgt. In het midden kan blijven of tussen klager en verweerder een advocaat-cliëntrelatie heeft bestaan, zoals klager lijkt te veronderstellen. Tussen partijen is immers niet in geschil dat tussen klager en een (voormalig) kantoorgenoot van verweerder een advocaat-cliëntrelatie heeft bestaan en Gedragsregel 15 derhalve van toepassing is.

5.3    Hier doet zich echter de uitzonderingssituatie als bedoeld in Gedragsregel  15 lid 3 voor. Van de verplichting als bedoeld in lid 1 kan worden afgeweken wanneer is voldaan aan de daar genoemde drie voorwaarden. Die situatie is aan de orde en de raad overweegt daartoe het volgende.  

5.4    De eerste voorwaarde van Gedragsregel 15 lid 3 houdt in dat de advocaat van het bepaalde in Gedragsregel 15 lid 1 alleen kan afwijken, indien de aan de advocaat toevertrouwde belangen niet betreffen dezelfde zaak ten aanzien waarvan de voormalige of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan door de advocaat (of een (voormalig) kantoorgenoot van hem), daar ook geen verband mee houden en een toekomstig verband evenmin aannemelijk is.

5.5    Vast staat dat mr. D klager in het verleden heeft bijgestaan in een bestuursrechtelijke kwestie en terzake van twee geldleningen. Niet is gebleken dat die kwesties enig verband hielden met de onderhavige geldlening van klager aan de heer De V. Klager heeft dat niet nader geconcretiseerd, ook niet bij navraag ter zitting door de raad. Ook is niet gebleken dat de concept-brief die verweerder in februari 2012 voor klager heeft opgesteld enig verband hield met de onderhavige lening. Daarmee is aan de voorwaarde van Gedragsregel 15 lid 3 onder a voldaan.

5.6    De tweede voorwaarde van Gedragsregel 15 lid 3 houdt in dat de advocaat van het bepaalde in Gedragsregel 15 lid 1 alleen kan afwijken, indien de advocaat (of zijn (voormalig) kantoorgenoot) niet beschikt over vertrouwelijke informatie afkomstig van zijn voormalige of bestaande cliënt, dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie de voormalige of bestaande cliënt betreffende, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak tegen deze voormalige of bestaande cliënt.

5.7    Voorwaarde 2 van lid 3 spreekt aldus van vertrouwelijke informatie dan wel zaaksgebonden informatie die bovendien van belang kan zijn voor de zaak tegen de voormalige of bestaande cliënt. Dat verweerder (of mr. D die in het verleden voor klager is opgetreden) over dergelijke informatie beschikt is niet gebleken. Klager heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat mr. D dan wel verweerder mogelijk zou beschikken over informatie betreffende de financiële situatie van klager, maar klager heeft dit desgevraagd verder niet geconcretiseerd. Derhalve is ook voldaan aan het bepaalde in Gedragsregel 15 lid 3 onder b.

5.8    De derde voorwaarde van Gedragsregel 15 lid 3 houdt in dat de advocaat van het bepaalde in Gedragsregel 15 lid 1 alleen kan afwijken, indien ook overigens niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt. Dat daarvan sprake is, is niet gebleken, ook niet bij navraag door de raad ter zitting. Dit betekent dat ook aan de voorwaarde van Gedragsregel 15 lid 3 sub c is voldaan.

5.9    De conclusie is dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt door de heer De V bij te staan in het geschil met klager. De klacht is dan ook ongegrond.

5.10    De raad hecht er ten overvloede aan op te merken dat verweerder ter zitting van de raad er geen blijk van heeft gegeven dat hij bij het aannemen van de opdracht van de heer De V deugdelijk heeft onderzocht of sprake was van een belangenconflict als bedoeld in Gedragsregel 15. Dat behoort een advocaat wel te doen. 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. A. de Groot en D. Horeman, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2020.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 2 maart 2020 verzonden.