ECLI:NL:TADRAMS:2020:282 Raad van Discipline Amsterdam 20-547/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:282
Datum uitspraak: 07-12-2020
Datum publicatie: 21-12-2020
Zaaknummer(s): 20-547/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Rechters
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht die samenhangt met dekenbezwaar 20-548/A/A/D over optreden van advocaat in een strafzaak. Rechter niet-ontvankelijk in klacht over handelen van advocaat in strafzaak wegens ontbreken zelfstandig belang.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 7 december 2020

in de zaak 20-547/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 2 juli 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief van 16 juli 2020 met kenmerk 2018-672818 heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 oktober 2020. Daarbij was verweerder aanwezig. Klager is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Aangezien deze mondelinge behandeling gelijktijdig plaatsvond met de mondelinge behandeling van het door de deken ingediende dekenbezwaar over verweerder (in de zaak 20-548/A/A/D), was ook de deken bij de mondelinge behandeling aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 en I tot en met VI.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager was voorzitter van de strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland, die een omvangrijke drugszaak behandelde.

2.3    Op 20 april 2017 heeft de rechtbank op verzoek van het OM 18, 19 en 20 oktober 2017 gereserveerd voor de inhoudelijke behandeling van voormelde zaak. Deze data zijn gecommuniceerd met de toenmalige raadslieden van de verdachten.

2.4    Verweerder heeft op 26 juli 2017 aan de griffie gemeld dat hij de verdediging van één van de verdachten in deze drugszaak had overgenomen van een andere advocaat.

2.5    Op 19 september 2017 heeft verweerder de rechtbank om aanhouding verzocht met als reden dat hij op de vastgestelde zittingsdata, waarvan hij niet eerder op de hoogte was, niet beschikbaar was.

2.6    Vervolgens heeft verweerder op verzoek van de griffie zijn verhinderdata voor de periode van 23 oktober tot en met 1 december 2017 doorgegeven. Op 21 september 2017 heeft de griffie verweerder laten weten dat de behandeling van de strafzaak tegen zijn cliënt zou worden aangehouden tot de terechtzitting van 25 oktober 2017.

2.7    Op 27 september 2017 heeft verweerder namens zijn cliënt een getuigenverhoor bijgewoond. Op 10 oktober 2017 heeft verweerder een tweede dagvaarding en bijbehorend dossier in verband met zijn cliënt ontvangen.

2.8    Verweerder heeft op 23 oktober 2017 het volgende bericht aan de griffier van de behandelende meervoudige kamer van de rechtbank  gestuurd:

 “Zoals zojuist met u besproken zie ik mij genoodzaakt de rechtbank te verzoeken de zaak tegen cliënt (...) aan te houden, nu ik meer tijd behoef de verdediging goed voor te bereiden in samenspraak met cliënt.

Het dossier is omvangrijk, cliënt wordt door het OM (...) als hoofdverdachte beschouwd doch betwist deze hoedanigheid (...).

Weliswaar heb ik mij ingespannen het dossier snel tot mij te nemen –na de dagvaarding tegen oorspronkelijk 18 oktober jl. heb ik mij deels kunnen inlezen- dat laat onverlet dat ik meer tijd behoef de verdediging grondig voor te bereiden. Ik ben net terug van een korte vakantie, heb een drukke eenmanspraktijk en verwacht een maand extra voorbereidingstijd nodig te hebben. (...)”

2.9    Op 24 oktober 2017 om 10.16 uur heeft de griffier aan verweerder laten weten dat het verzoek om aanhouding is afgewezen, nu verweerder reeds in juli kennis heeft kunnen nemen van het dossier en de zitting reeds één keer is uitgesteld waarbij rekening is gehouden met door hemzelf opgegeven verhinderdata.

2.10    Diezelfde dag om 10.41 uur heeft verweerder het volgende aan de griffier bericht:

“Bij deze stand van zaken zie ik mij helaas genoodzaakt hierbij de verdediging neer te leggen. Het spijt mij de rechtbank niet anders te kunnen berichten. Het [tweede] dossier (...) is mij overigens pas vrij recent verstrekt. Daarin bevinden zich belangrijke nieuwe stukken. Deze verdienen ook grondige bestudering en bespreking met cliënt. Het eerste uitstel was slechts één week, en louter het gevolg van miscommunicatie over de oorspronkelijke zittingsdatum, niet aan deze verdediging te wijten. (...)”

2.11    Ter terechtzitting op 25 oktober 2017 heeft de cliënt van verweerder aanhouding verzocht en verkregen voor het zoeken van een advocaat. Op 6 november 2017 heeft verweerder zich opnieuw als advocaat van de desbetreffende cliënt gesteld.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft zich bij het overnemen van de zaak onvoldoende vergewist van de reeds geplande zittingsdata;

b)    Verweerder heeft het vertrouwen in de advocatuur geschaad door kort voor de in overleg met hemzelf bepaalde nieuwe zittingsdatum de rechtbank opnieuw om aanhouding te verzoeken en daardoor de planning en beoordeling van een omvangrijke drugszaak ernstig te belemmeren en onnodig schaarse zittingscapaciteit van de rechtbank verloren heeft doen gaan.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klager kan worden ontvangen in zijn klacht. Om in een klacht ontvankelijk te zijn geldt dat een klager een zelfstandig belang dient te hebben bij de klacht. Klager heeft geklaagd in zijn hoedanigheid van voorzitter van de strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland. In die hoedanigheid was hij destijds betrokken bij de beoordeling van de zaak in kwestie. Sinds het indienen van deze klacht heeft klager zich onttrokken aan de zaak.

5.2    In de klachtbrief van klager is geen eigen belang van klager aan de orde gesteld. Wel wordt het belang van de rechtbank Noord-Nederland aan de orde gesteld, inhoudende dat door het handelen van verweerder de planning en beoordeling van een omvangrijke drugszaak nodeloos en ernstig is belemmerd en onnodig schaarse zittingscapaciteit van de rechtbank verloren is gegaan. De rechtbank Noord-Nederland is echter geen partij in deze tuchtzaak. Klager kan niet zonder nadere onderbouwing gelijk worden gesteld aan de rechtbank.

5.3    De conclusie van het voorgaande is dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht. Dit heeft tot gevolg dat de raad aan een (verdere) inhoudelijke beoordeling van de klacht niet toekomt. Wat daarover is opgemerkt zal daarom verder onbesproken blijven.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. M. Middeldorp, R. Lonterman, E.M.J. van Nieuwenhuizen en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 7 december 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.