ECLI:NL:TADRAMS:2020:275 Raad van Discipline Amsterdam 20-784/A/A/W

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:275
Datum uitspraak: 30-11-2020
Datum publicatie: 08-12-2020
Zaaknummer(s): 20-784/A/A/W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond. Het enkele feit dat de tuchtrechter er ten onrechte vanuit is gegaan dat het verzoek van mevrouw W om op de zitting van 20 oktober 2020 beeld- of geluidsopnames te maken in overleg met verzoeker was gedaan en de griffie van de raad mevrouw W daarom namens de tuchtrechter heeft gevraagd om (uitsluitend) de schriftelijke toestemming van mrs. X en Y voor het maken van filmopnames, is daartoe onvoldoende. Met andere woorden: de wrakingskamer ziet niet in hoe de reactie van de tuchtrechter op het verzoek van mevrouw W bij verzoeker onmiddellijk de schijn heeft kunnen wekken dat de tuchtrechter vooringenomen of partijdig zou kunnen zijn.

Beslissing van de Wrakingskamer van de

Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 30 november 2020

in de zaak 20-784/A/A/W

naar aanleiding van het verzoek tot wraking van na te noemen tuchtrechter, ingediend door:

verzoeker

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) zijn vier klachtzaken aanhangig onder nummers 19-350/A/A, 19-351/A/A, 20-256/A/A en 20-257/A/A met verzoeker als klager en mrs. X en Y als verweerders.

1.2    Bij beslissingen van 11 mei 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klachten kennelijk ongegrond verklaard. Hiertegen is verzoeker in verzet gegaan. De raad heeft de behandeling van de verzetzaken vervolgens gepland op de zitting van 20 oktober  2020.

1.3    Bij e-mail van 13 oktober 2020 heeft mevrouw W de griffie van de raad het volgende geschreven:

“Graag vraag ik uw aandacht voor het volgende. Van uw raad heb ik begrepen dat op 20 oktober 2020 om 16:00 uur een openbare zitting gepland staat voor twee verzetszaken (…)

Mijn collega en een cameraman willen daarbij graag aanwezig zijn. Gezien de Corona situatie meld ik dit alvast aan u.

Graag ontvang ik van u bevestiging of onze aanwezigheid akkoord is.”

1.4    Bij e-mail van eveneens 13 oktober 2020 heeft de griffie van de raad mevrouw W onder meer geschreven:

“Namens de voorzitter en griffier van de zitting van 20 oktober a.s. deel ik u het volgende mee.

De raden van discipline volgen de persrichtlijn van de rechtspraak. Op grond daarvan is het niet toegestaan om tijdens een zitting beeld- of geluidsopnames te maken van een procespartij, tenzij deze procespartij daarvoor toestemming heeft gegeven.

De voorzitter van de zitting van 20 oktober a.s. wil graag dat u een schriftelijke toestemming van verweerders kunt overleggen voor het maken van filmopnames. Als u die toestemming niet heeft, zijn filmopnames niet toegestaan.”

1.5    Bij e-mail van 15 oktober 2020 heeft mevrouw W verzoeker gevraagd of hij er schriftelijk mee kan instemmen dat een cameraploeg beeld- en geluidsopnames van zijn tuchtzaak zal maken. Bij deze e-mail heeft mevrouw W de met de griffie gevoerde e-mailcorrespondentie gevoegd.

1.6    Bij op 20 oktober 2020 ter griffie van de raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker de wraking verzocht van de voorzitter van de zitting van 20 oktober 2020, mr. J.H. Dubois (hierna: de tuchtrechter).

1.7    De tuchtrechter heeft niet berust in de wraking en heeft bij e-mail van 23 oktober 2020 verweer gevoerd.

1.8    De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van de dossierstukken.

2    BEOORDELING

2.1    Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.2     Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

2.3    Verzoeker heeft, zakelijk weergegeven, aan het wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd. Nu de tuchtrechter, zonder inachtneming van de privacy van verzoeker, uitsluitend de schriftelijke toestemming van mrs. X en Y heeft gevraagd voor het maken van beeld- of geluidsopnames, bestaat bij verzoeker als procespartij een objectief en gerechtvaardigde vrees aangaande de (mogelijke) vooringenomenheid en/of (schijn van) partijdigheid bij de tuchtrechter. De tuchtrechter is er kennelijk vanuit gegaan dat verzoeker ermee zou instemmen dat een derde beeld- of geluidsopnames zou mogen maken tijdens de zitting, waardoor de tuchtrechter de toestemming van verzoeker (als procespartij) zelf reeds heeft ingevuld. Daar blijkt haar vooringenomenheid jegens hem uit. Verzoeker vraagt zich verder af of de tuchtrechter familie is van een verdachte in een bekende moordzaak met dezelfde achternaam, die door mrs. X en Y werd bijgestaan.

2.4    De tuchtrechter heeft tegen het wrakingsverzoek verweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat mevrouw W op 13 oktober 2020 heeft ge-e-maild met de vraag of zij op de zitting op 20 oktober 2020 om 16:00 uur met een cameraman aanwezig mocht zijn, kennelijk om film- en geluidsopnames te maken. Vanwege het feit dat mevrouw W expliciet verzocht om opnames te maken van de behandeling van de verzetzaken van verzoeker, ging de tuchtrechter er vanuit dat dit verzoek in overleg met verzoeker was gedaan. De gepubliceerde agenda van de zitting van de raad vermeldt immers wel zaaknummers, maar geen namen van partijen. De veronderstelling van de tuchtrechter bleek onjuist en dat spijt haar. Als zij zich had gerealiseerd dat het verzoek niet met medeweten van verzoeker was gedaan, dan had zij hem uiteraard ook verzocht om te laten weten of hij al dan niet instemde met het verzoek van mevrouw W. Overigens heeft mevrouw W die toestemming wel alsnog aan (ook) verzoeker gevraagd. De tuchtrechter ziet niet in dat deze gebeurtenis tot de gerechtvaardigde vrees zou leiden dat zij vooringenomen zou zijn of niet onpartijdig in de beoordeling van de door verzoeker aangevoerde gronden in de verzetzaken. De tuchtrechter heeft verder bericht dat zij geen familie is van een verdachte in een bekende moordzaak met dezelfde achternaam, die door mrs. X en Y werd bijgestaan.

2.5     De wrakingskamer overweegt als volgt. Ter beoordeling ligt de vraag voor of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. Het enkele feit dat de tuchtrechter er ten onrechte vanuit is gegaan dat het verzoek van mevrouw W om op de zitting van 20 oktober 2020 beeld- of geluidsopnames te maken in overleg met verzoeker was gedaan en de griffie van de raad mevrouw W daarom namens de tuchtrechter heeft gevraagd om (uitsluitend) de schriftelijke toestemming van mrs. X en Y voor het maken van filmopnames, is daartoe onvoldoende. Met andere woorden: de wrakingskamer ziet niet in hoe de reactie van de tuchtrechter op het verzoek van mevrouw W bij verzoeker onmiddellijk de schijn heeft kunnen wekken dat de tuchtrechter vooringenomen of partijdig zou kunnen zijn. Als verzoeker de griffie had gevraagd waarom mevrouw W hem niet om toestemming hoefde te verzoeken, zou het misverstand meteen zijn ontdekt en had mevrouw W van de griffie bericht gekregen dat zij verzoeker alsnog om toestemming moest vragen. Het wrakingsverzoek is dan ook kennelijk ongegrond.

2.6    De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen.

BESLISSING

De wrakingskamer:

- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. ** en **, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 30 november 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.