ECLI:NL:TADRAMS:2020:269 Raad van Discipline Amsterdam 20-791/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:269
Datum uitspraak: 30-11-2020
Datum publicatie: 08-12-2020
Zaaknummer(s): 20-791/A/NH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Klager lijkt in de veronderstelling te leven dat een advocaat alles moet doen wat de cliënt hem of haar opdraagt. Die veronderstelling is niet juist. De advocaat heeft een eigen verantwoordelijkheid om de zaak correct te behandelen en màg zich zelfs niet verschuilen achter de opdracht van zijn cliënt. Een advocaat kan door zijn cliënt dan ook niet verplicht worden om bepaalde stukken in een procedure in te brengen als de advocaat meent dat dit niet in het belang van een goede behandeling van de zaak is. In het laatste geval moet de advocaat dit wel tijdig en op zorgvuldige wijze kenbaar maken aan de cliënt. Uit hetgeen verweerster heeft aangevoerd blijkt dat zij daaraan heeft voldaan. Voorts geldt dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij of zij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Uit het klachtdossier blijkt dat verweerster ook daaraan heeft voldaan. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 30 november 2020

in de zaak 20-791/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 16 oktober 2020 met kenmerk ks/re/20-192/1189374, door de raad ontvangen op 16 oktober 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 19.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager en zijn ex-echtgenote zijn verwikkeld in een alimentatieprocedure. Verweerster heeft klager daarin bijgestaan als advocaat.

1.2    Op 12 februari 2019 heeft een intakegesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerster.

1.3    Op 14 april 2020 heeft klager aangifte gedaan tegen zijn ex-echtgenote.

1.4    Op 4 mei 2020 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Mbt. de aangiftes wil ik u verzoeken mij hier niet meer over te informeren. Ik heb u reeds aangegeven dat deze zaken nier relevant zijn voor de huidige procedure. Het gaat hier puur om het gegeven of de alimentatie wel of niet gewijzigd moet worden. (…) Ik zal dan ook de aangiftes niet indienen bij de rechtbank zoals ik al eerder heb aangegeven. Indien u van mening bent dat dit wel relevant is dan is er sprake van een verschil in visie in deze. Het staat u uiteraard vrij een andere advocaat te zoeken die uw visie wel deelt, ik zal er dan voor zorg dragen dat het gehele dossier wordt over gedragen.”

1.5    Op 4 mei 2020, later op de dag, heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Lopende de alimentatieprocedure heb ik de 2 aangiften gedaan, dus deze horen en zijn nu ook een onderdeel van het komende proces. Ik ben niet van plan een andere advocate/advocaat te zoeken daar dit de alimentatiezaak die al een jaar loopt en onderdeel is van de door [ex-echtgenote] uitgelokte vechtscheiding ( zie de aangiften ) alleen maar vertraagt en mij als persoon nog meer schade oplevert. De aangiften zijn en blijven een onderdeel van de onterechte alimentatiezaak en nogmaals, ondergetekende schreef u hier reeds eerder over, dient u deze toe te voegen op grond van artikel 21 Rv, daar de aangiften nu wel degelijk relevant zijn en blijven.”

1.6    Op 8 mei 2020 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Met betrekking tot de alimentatiekwestie het volgende. Ik heb u reeds uitgelegd dat er sprake is van een verschil in visie hierin. U staat erop dat ik bepaalde stukken indien waar ik absoluut niet achter sta. U heeft mijn inziens de volgende keuze: U berust in mijn standpunt, ik zal de stukken niet indienen omdat ik dit niet relevant acht in uw zaak. U wenst dat de stukken wel worden ingediend, in dat geval zult u op zoek moeten gaan naar een andere advocaat, ik zal mij dan onttrekken aan deze procedure. In dat geval raad iu aan contact op te nemen met het Juridisch Loket (0900-8020).”

1.7    Op 8 mei 2020, later op de dag, heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik berust niet in uw standpunt daar U nooit van te voren bij de intake hebt aangegeven dat ik lopende de alimentatiepocedure geen aangiften bij de politie zou mogen doen betreffende de ware aanleiding van de scheiding en deze aangiften niet zou mogen toevoegen aan deze zaak. (…) U bent mijn advocaat en u heeft mij dit van te voren niet meegedeeld en bent hierin nalatig geweest, ik deel Uw visie daarom niet en daarom zijn en blijven de aangiften een onderdeel van de onterechte alimentatieprocedure daar zij bewijzen dat de vechtscheiding valselijk is uitgelokt en dat daarom de scheiding nietig verklaard dient te worden.

Ik heb u ook al geschreven dat ik geen gehoor krijg bij het juridisch loket en ook geen andere advocaat nodig heb, U bent mijn advocaat en U gaat mij verdedigen en namens mij eisen dat het huwelijk nietig verklaard wordt naar aanleiding van de aangiften die ik heb gedaan waar u mij bij intake niet op gewezen hebt dat ik deze niet zou mogen doen en mogen toevoegen aan deze alimentatieprocedure”

1.8    Op 11 mei 2020 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Uit uw e-mail van 8 mei jl. maak ik op dat u er voor kiest om bij uw standpunt te blijven. Zoals aangekondigd kan ik u derhalve niet blijven bijstaan in deze zaak.

Het Juridisch Loket hoeft u geen doorverwijzing te geven naar een andere advocaat, dat kunt u ook zelf regelen. Het Juridisch Loket  had mogelijkerwijs een suggestie kunnen doen. Ik zal u een aantal opties geven: (…).

Ik zal mij in ieder geval wegens verschil in visie onttrekken aan uw zaak, ik sta u niet langer ter zijde.”

1.9    Op 5 juni 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft een aangifte niet bij de processtukken gevoegd;

b)    Verweerster heeft de behandeling van de zaak opzettelijk vertraagd;

c)    Verweerster heeft niet gereageerd op vragen;

d)    Verweerster heeft haar werkzaamheden neergelegd.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en d)

4.1    De klachtonderdelen a) en d) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2    Klager verwijt verweerster dat zij een aangifte niet bij de processtukken heeft gevoegd. Ter toelichting stelt klager dat verweerster tijdens het intakegesprek heeft nagelaten erop te wijzen dat zij een aangifte niet zou toevoegen aan de processtukken. De aangifte was relevant voor de alimentatieprocedure, omdat daarin het bewijs stond dat de ex-echtgenote de scheiding valselijk had uitgelokt door een vuistslag. Om die reden had de scheiding nietig verklaard moeten worden. Klager verwijt verweerster voorts dat zij haar werkzaamheden heeft neergelegd. Ter toelichting stelt klager dat hij op dat moment nog geen nieuwe advocaat had gevonden die wel de aangifte wilde overleggen. Verweerster heeft daarmee in strijd met artikel 13 Advocatenwet gehandeld, aldus steeds klager.

4.3    Verweerster voert aan dat ten tijde van het intakegesprek, op 12 februari 2019, nog geen aangifte was gedaan door klager. Het inbrengen van aangiftes in de procedure is toen dus ook niet besproken. Pas ruim een jaar later heeft klager aangifte tegen zijn ex-echtgenote gedaan (zie hiervoor onder punt 1.3) en is deze kwestie gaan spelen. Verweerster heeft klager toen direct duidelijk gemaakt dat zij niet voornemens was deze aangiftes in te dienen aangezien deze totaal niet relevant waren voor de alimentatieprocedure. Hierover is discussie ontstaan tussen klager en verweerster en volgens verweerster leverde dat een onoverbrugbaar meningsverschil op. Om die reden heeft zij zich genoodzaakt gezien de werkzaamheden neer te leggen, met inachtneming van de gedragsregels. Klager is hierover tijdig geïnformeerd, ruimschoots voor de zitting, aldus steeds verweerster.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Vaststaat dat klager pas een jaar na het intakegesprek aangifte heeft gedaan tegen zijn ex-echtgenote, zodat de voorzitter het logisch en zeker niet tuchtrechtelijk verwijtbaar acht dat verweerster er tijdens het intakegesprek niet op heeft gewezen dat zij een aangifte niet zou toevoegen aan de processtukken. Klager lijkt in de veronderstelling te leven dat een advocaat alles moet doen wat de cliënt hem of haar opdraagt. Die veronderstelling is niet juist. De advocaat heeft een eigen verantwoordelijkheid om de zaak correct te behandelen en màg zich zelfs niet verschuilen achter de opdracht van zijn cliënt. Een advocaat kan door zijn cliënt dan ook niet verplicht worden om bepaalde stukken in een procedure in te brengen als de advocaat meent dat dit niet in het belang van een goede behandeling van de zaak is. In het laatste geval moet de advocaat dit wel tijdig en op zorgvuldige wijze kenbaar maken aan de cliënt. Uit hetgeen verweerster heeft aangevoerd blijkt dat zij daaraan heeft voldaan. Voorts geldt dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij of zij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Uit het klachtdossier blijkt dat verweerster ook daaraan heeft voldaan. De klachtonderdelen a) en d) zijn kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5    Klager verwijt verweerster dat zij de behandeling van de zaak opzettelijk heeft vertraagd. Ter toelichting voert klager aan dat verweerster de zaak heeft aangemeld bij de rechtbank zonder de benodigde stukken, terwijl die reeds in haar bezit waren. Verweerster heeft steeds aangestuurd op het hanteren van de tremanormen, en zij heeft pas na diverse mails een beroep gedaan op de aanvaardbaarheidstoets.

4.6    Verweerster voert aan dat het gebruikelijk is dat uittreksels pas worden opgevraagd op het moment dat de procedure daadwerkelijk aanhangig is gemaakt. Het intakegesprek was op 12 februari 2020 en de procedure is gestart op 31 mei 2020 met indiening van het verzoekschrift. Om extra kosten te voorkomen worden uittreksels pas opgevraagd na de ontvangstbevestiging van de rechtbank. Er loopt dan in ieder geval al een verweertermijn (4 weken) en er gaat dus geen tijd verloren. De uittreksels zijn op 12 juni 2020 ontvangen van klager en op 25 juni 2020 aan de rechtbank verzonden, binnen de door de rechtbank gestelde termijn. De procedure is dus niet vertraagd door het later indienen van de uittreksels. Voorts had de wederpartij als verweer een zelfstandig verzoek ingediend, wat eigenlijk neerkwam op een verzoek de alimentatie vast te stellen op een ander bedrag. Verweerster kwalificeerde dit niet als een zelfstandig verzoek, en was aanvankelijk niet voornemens hier verweer op te voeren. Na overleg met klager en zijn vader heeft verweerster toch besloten een verweerschrift in te dienen. Er is dus geen sprake van opzettelijk vertragen. De rechtbank plant bovendien de zittingen, daar heeft verweerster geen invloed op.

4.7    De voorzitter overweegt als volgt. Uit het gemotiveerde verweer van verweerster volgt dat niet kan worden vastgesteld dat verweerster de behandeling van de zaak opzettelijk heeft vertraagd. Klager heeft dit, tegenover het verweer van verweerster, onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.8    Klager verwijt verweerster dat zij niet heeft gereageerd op vragen. Ter toelichting verwijst klager naar zijn e-mail van 12 mei 2020.

4.9    De voorzitter overweegt als volgt. Het is niet duidelijk op welke e-mail klager doelt, aangezien zich in het klachtdossier geen e-mail van 12 mei 2020 van klager aan verweerster bevindt. Ook overigens is de voorzitter niet gebleken dat verweerster onvoldoende is ingegaan op vragen van klager. Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

4.10    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 30 november 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.