ECLI:NL:TADRAMS:2020:260 Raad van Discipline Amsterdam 20-479/A/A/D

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:260
Datum uitspraak: 16-11-2020
Datum publicatie: 24-11-2020
Zaaknummer(s): 20-479/A/A/D
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verweerder heeft herhaaldelijk in strijd gehandeld met gedragsregel 29 en de kernwaarden integriteit en deskundigheid. Verder heeft verweerder gedragsregels 6 en 24 geschonden. Hij heeft hierdoor niet alleen mr. S benadeeld, maar ook een adequate, efficiënte en voortvarende bemiddeling door de deken onmogelijk gemaakt. Verweerder heeft op de zitting niet aan de raad duidelijk kunnen maken waarom hij heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan. De raad kan dan ook niet anders concluderen dan dat een en ander totaal geen prioriteit had. Nu sprake is van schending van kernwaarden en gelet op het feit dat verweerder in het verleden ook regelmatig in gebreke is gebleven tijdig over te gaan tot verrekening van een toevoeging en door de toenmalige deken op zijn verantwoordelijkheden daarvoor is gewezen, is de raad van oordeel dat in dit geval niet met minder kan worden volstaan dan een berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 16 november 2020

in de zaak 20-479/A/A/D

naar aanleiding van het bezwaar van:

deken

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 25 juni 2020 met kenmerk 1201926/EJH/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht. Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 5 oktober 2020 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.2    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken met de bijlagen 1 tot en met 7.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Op 22 april 2020 heeft mr. S de deken om bemiddeling gevraagd in verband met het uitblijven van een verrekening van een toevoeging in een strafzaak. Die strafzaak had mr. S in 2016 overgedragen aan verweerder.

2.3    Bij per e-mail gestuurde brief van 23 april 2020 heeft de deken verweerder gevraagd om binnen twee weken na dagtekening van de brief mee te delen wat de reden is dat verweerder nog niet tot verrekening is overgegaan. Bij per e-mail gestuurde brief van 12 mei 2020 heeft de deken een rappel gestuurd en, onder verwijzing naar gedragsregel 29, verweerder verzocht binnen tien dagen te reageren.

2.4    Bij brief van 3 juni 2020 heeft de deken verweerder onder meer geschreven:

“Met brieven van 23 april en 12 mei 2020 heb ik u aangeschreven in verband met het verzoek van [mr. S] tot bemiddeling. [Mr. S] heeft u verschillende malen gevraagd om verrekening van een toevoeging in een strafzaak, maar daarop heeft u niet gereageerd, aldus [mr. S]. Ik heb geen reactie mogen ontvangen op mijn brieven.

In het verleden hebben wij al meerdere malen met u contact gehad over het uitblijven van een reactie indien u werd gevraagd om tot verrekening over te gaan. Bij brief van 3 maart 2011 heeft [mr. H] u uit naam van de toenmalige deken geschreven dat, indien ik in de toekomst weer geconfronteerd zou worden met aan afrekendiscussie in de toevoegingsfeer, een dekenbezwaar zou kunnen worden ingediend.

Inmiddels lijkt de geschiedenis zich – weliswaar na een aantal jaren – te herhalen. Uw handelwijze, het stelselmatig niet reageren op verzoeken van de deken, als ook op verzoeken van confrères (…), acht ik (nog steeds) onbetamelijk en daarom ontoelaatbaar. Ik sta dan ook op het punt een dekenbezwaar in te dienen (…)

Ik ga er echter vanuit dat u het niet zover laat komen en mij binnen een week na heden laat weten op welke wijze tot verrekening van de toevoeging met [mr. S] zal worden overgegaan.”

2.5    Op 9 juni 2020 heeft een stafmedewerker van de deken telefonisch contact opgenomen met verweerder. Tijdens dat telefoongesprek heeft verweerder toegezegd uiterlijk 10 juni 2020 te reageren.

2.6    Bij e-mailbericht van 11 juni 2020 heeft de stafmedewerker verweerder verzocht die dag uiterlijk voor 15:00 uur te reageren. Bij e-mail van 11 juni 2020 (13:11 uur) heeft verweerder de deken onder meer geschreven:

“De afwikkeling met [mr. S] in opgemelde zaak verdient geen schoonheidsprijs (verre van dat). Tevens ben ik door uw emails mij ervan bewust dat in het verleden eerder soortgelijke kwesties hebben voorgedaan. (…)

Voor wat betreft de afwikkeling met [mr. S] bericht ik u dat mij na telefonische navraag bij de Raad voor Rechtsbijstand is gebleken dat het forfaitaire deel van de toevoeging, waarbinnen de werkzaamheden van [mr. S] vallen, weliswaar is gedeclareerd maar niet vastgesteld omdat een aanvraag extra uren is afgewezen. In dat geval dient de forfaitaire vergoeding nogmaals te worden gedeclareerd. Ik zal daar vandaag voor zorgdragen. [Mr. S] heeft blijkens zijn urenspecificatie 23 uren besteed aan de zaak. Het forfaitaire deel ziet op 24 uren. Ik zal afzien van vergoeding voor mijn (aanzienlijke) werkzaamheden zodat [mr. S] enigszins gecompenseerd wordt voor de vertraging.

[Mr. S] was telefonisch niet bereikbaar dus ik zal hem het voorgaande per email kenbaar maken met het verzoek daarmee akkoord te gaan. Ik zal u ter informatie in de cc van die email plaatsen.

(…)

Als gezegd verdient de afwikkeling van deze kwestie geenszins de schoonheidsprijs. Meer in het bijzonder zij vooropgesteld dat ik nimmer de intentie heb verzoeken van de Deken te negeren. Uw emails voorafgaand aan 3 juni jl. heb ik wel ontvangen maar zijn aan mijn aandacht ontsnapt. In ons telefoongesprek van 9 juni jl. gaf ik aan dat ik uw mail van 3 juni jl. wel onder ogen had gehad en u uiterlijk 10 juni jl. zou berichten. Die toezegging heb ik ook niet gestand kunnen doen maar hoop ik middels deze mail enigszins te kunnen herstellen.

In uw brief van 3 juni jl. heeft u het volgende geschreven:

(…)

U mag zich ervan verzekerd weten dat deze passage het belang van voortvarende afwikkeling in dergelijke kwesties (nogmaals) heeft ingescherpt en dat ik daar in de toekomst extra aandacht aan zal besteden.”

2.7    Op 24 juni 2020 heeft mr. S de deken meegedeeld dat hij naar aanleiding van het bericht van de deken dat verweerder een voorstel tot verrekening zou doen verweerder op 16 juni 2020 een herinnering heeft gestuurd, maar dat hij geen voorstel van verweerder heeft ontvangen.

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 29. De deken verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft stelselmatig niet gereageerd op verzoeken van de deken noch op verzoeken van confrères.

b)    Verweerder is gedane toezeggingen een voorstel over de verrekening van de toevoeging aan mr. S te doen niet nagekomen en is niet tijdig tot verrekening van de toevoeging overgegaan.

4    BEOORDELING

4.1    De raad stelt voorop dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken, dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, de advocaat tegen wie het onderzoek of de controle is gericht, verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken (zoals ook is neergelegd in gedragsregel 29).

4.2    Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij niet heeft gereageerd op verzoeken van de deken noch op verzoeken van mr. S. Ook heeft verweerder erkend dat hij zijn toezegging een voorstel over de verrekening van de toevoeging aan mr. S te doen niet is nagekomen en niet tijdig tot verrekening van de toevoeging is overgegaan. Met de deken is de raad van oordeel dat verweerder hiermee gedragsregel 29 heeft geschonden alsmede de kernwaarden (financiële) integriteit en deskundigheid (artikel 10a lid 1 onder d Advocatenwet). Ook is de raad met de deken van oordeel dat verweerder jegens mr. S in strijd heeft gehandeld met gedragsregels 6 en 24 en dat hij een adequate, efficiënte en voortvarende bemiddeling onmogelijk heeft gemaakt, hetgeen schadelijk is voor het toezicht op de advocatuur en het vertrouwen in de advocatuur. Het bezwaar is dan ook gegrond.

5    MAATREGEL

5.1    Verweerder heeft herhaaldelijk in strijd gehandeld met gedragsregel 29 en de kernwaarden integriteit en deskundigheid. Verder heeft verweerder gedragsregels 6 en 24 geschonden. Hij heeft hierdoor niet alleen mr. S benadeeld, maar ook een adequate, efficiënte en voortvarende bemiddeling door de deken onmogelijk gemaakt. Verweerder heeft op de zitting niet aan de raad duidelijk kunnen maken waarom hij heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan. De raad kan dan ook niet anders concluderen dan dat een en ander totaal geen prioriteit had. Nu sprake is van schending van kernwaarden en gelet op het feit dat verweerder in het verleden ook regelmatig in gebreke is gebleven tijdig over te gaan tot verrekening van een toevoeging en door de toenmalige deken op zijn verantwoordelijkheden daarvoor is gewezen, is de raad van oordeel dat in dit geval niet met minder kan worden volstaan dan een berisping.

6    KOSTENVEROORDELING

6.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

6.2    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 6.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar in beide onderdelen gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.2.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. M. Bootsma en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 november 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 16 november 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.