ECLI:NL:TADRAMS:2020:253 Raad van Discipline Amsterdam 20-755/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:253
Datum uitspraak: 16-11-2020
Datum publicatie: 24-11-2020
Zaaknummer(s): 20-755/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat in alle onderdelen niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop. De voorzitter stelt de datum van indiening van de klacht vast op de datum waarop klaagster het klachtonderdeel voor het eerst genoemd en inhoudelijk uiteengezet heeft.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 16 november 2020

in de zaak 20-755/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

gemachtigde mr. R.M.C. Jansen

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 6 oktober 2020 met kenmerk 2018-686653, door de raad ontvangen op 6 oktober 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster is verwikkeld in een arbeidsgeschil met haar (voormalig) werkgever. In dat kader heeft verweerster klaagster bijgestaan als advocaat.

1.2    In het voorjaar van 2014 heeft klaagster zich ziek gemeld op het werk. Een jaar later heeft de werkgever van klaagster besloten het salaris van klaagster met 30% te korten in verband met haar (langdurige) afwezigheid.

1.3    In maart 2015 heeft klaagster het kantoor van verweerster schriftelijk verzocht om rechtsbijstand door iemand die verstand had van ambtenaren-, arbeids- en sociale zekerheidsrecht. Vervolgens heeft er een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster.

1.4    Op 4 juni 2015 heeft verweerster namens klaagster een brief gestuurd aan de werkgever waarin zij bezwaar maakt tegen de loonkorting, en (kort gezegd) heeft verzocht aan klaagster passend werk aan te bieden. Op 29 juni 2015 heeft verweerster namens klaagster bij de rechtbank een voorlopige voorziening verzocht om werkhervatting af te dwingen.

1.5    Op 3 augustus 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster, verweerster en (vertegenwoordigers van) de werkgever. Tijdens dit gesprek zijn verschillende afspraken gemaakt, onder meer over de salariskorting, werkhervatting en vrijstelling van werkzaamheden in verband met een door klaagster te verrichten promotieonderzoek. Vervolgens heeft verweerster het verzoek tot voorlopige voorziening ingetrokken en is het door haar namens klaagster ingestelde bezwaar aangehouden.

1.6    Op 21 september 2015 heeft klaagster haar werkzaamheden voor de werkgever hervat.

1.7    Op 20 oktober 2015 heeft de werkgever een besluit genomen dat onder meer inhoudt dat de vrijstelling voor promotieonderzoek per april 2016 eindigt. Hiertegen heeft verweerster namens klaagster bezwaar gemaakt.

1.8    Op 18 april 2016 heeft een hoorzitting plaatsgevonden in verband met de gemaakte bezwaren.

1.9    Bij e-mail van 7 juli 2016 heeft verweerster de werkgever gesommeerd de beslissing op het bezwaar toe te sturen. Bij besluit van 13 juli 2016 is klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar tegen de salariskorting en is het bezwaar tegen het besluit van 20 oktober 2015 ongegrond verklaard.

1.10    Per 1 januari 2018 is verweerster als advocaat uitgeschreven.

1.11    Op 10 april 2019 heeft klaagster een brief gestuurd aan de deken waarin zij aankondigt een klacht in te willen dienen over verweerster. Bij brief van 31 mei 2019 heeft klaagster haar klacht over verweerster uiteengezet. Bij brief van 26 november 2019 heeft klaagster haar klacht uitgebreid met klachtonderdeel d).

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster had niet de juiste specificaties en ervaring om klaagsters zaak naar behoren te behandelen;

b)    Verweerster heeft klaagster niet goed voorgelicht;

c)    Klaagster voelde zich onbeschermd door verweersters onduidelijke visie, het “meegaan” met de wederpartij en verweersters timide houding tijdens besprekingen en zittingen;

d)    Verweerster heeft de werkgever ongevraagd en zonder enig overleg onder druk gezet door in juli 2016 te sommeren een beslissing op bezwaar op te stellen.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) t/m c)

4.1    De klachtonderdelen a) t/m c) lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerster dat zij niet de juiste specificaties en ervaring had om klaagsters zaak naar behoren te behandelen. Voorts verwijt klaagster verweerster dat zij klaagster niet goed heeft voorgelicht. Tot slot verwijt klaagster verweerster dat zij zich onbeschermd voelde door verweersters onduidelijke visie, het “meegaan” met de wederpartij en verweersters timide houding tijdens besprekingen en zittingen. Ter toelichting verwijst klaagster hierbij naar de bespreking van 3 augustus 2015 en de hoorzitting van 18 april 2016 (zie hiervoor onder punt 1.5 en 1.8).

4.2    Verweerster stelt zich primair op het standpunt dat de onderhavige klachtonderdelen niet-ontvankelijk zijn wegens tijdsverloop. Verweerster heeft klaagster vanaf begin 2015 tot april 2016 bijgestaan als advocaat. Voor zover de onderhavige klachtonderdelen wel ontvankelijk zijn, voert verweerster aan dat zij met klaagster had afgesproken dat verweerster op de achtergrond een rol zou spelen, deels vanwege de kosten van rechtsbijstand en deels om het conflict niet verder op de spits te drijven. Verweerster betwist dat zij een (beroeps)fout zou hebben gemaakt. Verweerster stelt (kort gezegd) dat zij zorgvuldig heeft gehandeld, en in overeenstemming met wat klaagster in de gegeven omstandigheden en op grond van de gemaakte afspraken mocht verwachten.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De raad dient deze voorschriften ambtshalve toe te passen. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.

4.4    De voorzitter is van oordeel dat 31 mei 2019 moet worden aangemerkt als datum van indiening van de onderhavige klacht.. Op deze datum heeft klaagster de klachtonderdelen a) tot en met c) voor het eerst concreet genoemd en inhoudelijk toegelicht. Vaststaat dat verweerster klaagster heeft bijgestaan vanaf begin 2015 tot en met (in elk geval) de hoorzitting op 18 april 2016, en de klachtonderdelen a) tot en met c) hebben kennelijk betrekking op het handelen/nalaten van verweerster in deze periode. Door hierover pas op 31 mei 2019 te klagen, heeft klaagster de termijn van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet overschreden. Klaagster heeft in dit verband aangevoerd dat zij eerst het beroep en het hoger beroep in de betrokken kwestie wilde afwachten om de schade te kunnen bepalen; hierin ziet de voorzitter geen verontschuldiging voor de termijnoverschrijding. Overigens richt de klacht zich ook niet op het verkrijgen van schadevergoeding van verweerster. Klaagster heeft verder gesteld dat zij geruime tijd wegens gezondheidsredenen niet in staat is geweest een klacht in te dienen. Bij gebreke van onderbouwing van deze stelling wordt de termijnoverschrijding ook om deze reden niet gepardonneerd. Van bijzondere omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is de voorzitter dan ook niet gebleken. De klachtonderdelen a) t/m c) zijn niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop.

Ad klachtonderdeel d)

4.5    Bij brief van 26 november 2019 heeft klaagster haar klacht uitgebreid. Klaagster verwijt verweerster dat zij de werkgever ongevraagd en zonder enig overleg onder druk heeft gezet door deze in juli 2016 te sommeren een beslissing op bezwaar op te stellen.

4.6    Verweerster stelt zich primair op het standpunt dat ook dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is wegens tijdsverloop. Klaagster heeft zich hierover nooit eerder beklaagd, aldus verweerster. Voor zover dit klachtonderdeel wel ontvankelijk is, betwist verweerster dat zij zonder instemming van klaagster zou hebben gehandeld.

4.7    Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel zal de voorzitter allereerst dienen te beoordelen of het tijdig is ingediend (zie hiervoor onder punt 4.3). De voorzitter stelt de datum van indiening van het onderhavige klachtonderdeel vast op 26 november 2019; dat is de datum waarop klaagster dit klachtonderdeel voor het eerst genoemd en inhoudelijk uiteengezet heeft. Dit klachtonderdeel heeft betrekking op het handelen/nalaten van verweerster in juli 2016. Door hierover pas op 26 november 2019 te klagen, heeft klaagster de termijn van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet overschreden. Van bijzondere omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is de voorzitter niet gebleken, zoals hierboven onder punt 4.4 is overwogen. Ook klachtonderdeel d) is niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop. Dit heeft tot gevolg dat de voorzitter aan een (verdere) inhoudelijke beoordeling van de klacht niet toekomt. Wat daaromtrent is opgemerkt zal daarom verder onbesproken blijven.

4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, in alle onderdelen niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, in alle onderdelen niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 november 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 16 november 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.