ECLI:NL:TADRAMS:2020:249 Raad van Discipline Amsterdam 20-140/A/A 20-142/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:249
Datum uitspraak: 09-11-2020
Datum publicatie: 23-11-2020
Zaaknummer(s):
  • 20-140/A/A
  • 20-142/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over advocaat die namens haar kantoor in opdracht van EY meewerkt aan de opstelling van rapporten voor DNB. Kern van de meeste klachtonderdelen gaat over de hoedanigheid en de rol van verweerster bij de totstandkoming van de rapporten en de status daarvan. Niet gebleken dat verweerster in het kader van haar werkzaamheden in opdracht van EY tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook bij de andere klachtonderdelen is niet gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 9 november 2020

in de zaken 20-140/A/A en 20-142/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

gemachtigde: mr. J. Hagers

over:

verweersters

gemachtigden: mrs. E.M. Soerjatin en D.J.C. Storm

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

in 20-140 en 20-142

1.1    Op 18 april 2018 hebben klagers 1 tot en met 4 bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweersters.

1.2    Op 28 maart 2019 hebben klagers 1 tot en met 6 bij de deken een aanvullende klacht ingediend over verweersters.

1.3    Op 20 februari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 615095 en 844203 van de deken ontvangen.

1.4    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 september 2020. Daarbij waren partijen en de gemachtigden aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.3 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 42. Ook heeft de raad kennisgenomen van de ter zitting overgelegde en voorgedragen pleitnota’s van de gemachtigden.

2    FEITEN

in 20-140 en 20-142

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klaagster 1 is een pensioenfonds als bedoeld in de Pensioenwet en is als zodanig belast met de uitvoering van de pensioenregeling van de werknemers van klaagster 2 (hierna: AM). Klaagster 1 heeft het vermogensbeheer uitbesteed aan AM.

2.3    Klager 3 is bestuurder van AM. Klager 4 is, met twee anderen, bestuurder van klaagster 1.

2.4    Klaagsters 5 en 6 behoren tot een groepsstructuur waarvan klager 3 bestuurder en aandeelhouder is.

2.5    Bij beschikkingen van 27 januari 2017 heeft De Nederlandsche Bank N.V. (hierna: DNB) bestuurlijke boetes opgelegd aan klaagster 1, AM en klagers 3 en 4 op grond van een overtreding van de Pensioenwet.

2.6    Klagers 1 tot en met 4 zijn bij bezwaarschriften van 7 maart 2017 tegen de besluiten tot oplegging van bestuurlijke boetes in bezwaar gekomen.

2.7    Op 4 juli 2017 heeft een hoorzitting bij DNB plaatsgevonden. AM heeft in dat kader een adviesrapport (hierna: het adviesrapport) overgelegd waarin wordt gesteld dat het met de overtreding verkregen voordeel onder het in de Pensioenwet genoemde drempelbedrag ligt en zelfs negatief kan uitvallen.

2.8    DNB heeft EY verzocht te adviseren over de in het adviesrapport opgenomen berekeningen van het door de overtreding wederrechtelijk verkregen voordeel.

2.9    EY heeft hiervoor [verweerster 2] ingeschakeld. [Verweerster 1] is als advocaat werkzaam bij [verweerster 2] en heeft meegewerkt aan de advisering van DNB.

2.10    Begin 2018 heeft EY twee rapporten aan DNB verstuurd over de omvang van het door AM met de overtreding verkregen voordeel (rapport 1) en over het beroep van AM op gebrek aan draagkracht (rapport 2). Rapport 1 is naar DNB verstuurd met een bijgaande brief van 24 januari 2018, op briefpapier van EY, die [verweerster 1] mede heeft ondertekend. Onder de handtekening en de naam van [verweerster 1] staat “Advocaat [verweerster 2]”.

2.11    In rapport 1 is in de inleiding onder meer vermeld dat het rapport is vervaardigd zonder hoor en wederhoor met partijen anders dan DNB. Ook is daarin vermeld dat DNB toestemming heeft om het rapport te gebruiken in bezwaarprocedures en mogelijk daarop volgende gerechtelijke procedures tussen DNB en klagers over de aan hen opgelegde bestuurlijke boetes.

2.12    In het kader van de boeteprocedure heeft DNB zich op grond van rapport 2 op het standpunt gesteld dat de financiële positie van klaagsters 5 en 6 relevant is voor de draagkracht van AM en dat er daarom voldoende draagkracht is voor de opgelegde boete.

2.13    Bij beslissing op bezwaar van 15 februari 2018 heeft DNB – kort gezegd – de aan AM opgelegde boete verlaagd.

2.14    Klagers hebben tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld bij de bestuursrechter.

2.15    Bij besluit van 28 februari 2019 heeft DNB de beslissing op bezwaar ten aanzien van AM gewijzigd door de aan haar opgelegde boete verder te verlagen.

2.16    Bij uitspraak van 12 juni 2019 heeft de bestuursrechter het beroep voor zover gericht tegen de hoogte van de boete niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

3    KLACHT

in 20-140 en 20-142

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweersters tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweersters het volgende.

a)    [Verweerster 1] heeft als advocaat namens EY rapport 1 opgesteld zonder dat uit dat rapport is op te maken dat [verweerster 1], een advocaat, het rapport heeft opgesteld en/of de verantwoordelijkheid daarvoor draagt;

b)    [Verweerster 1] heeft toestemming gegeven om rapport 1 in de bezwaarprocedure en daarop volgende gerechtelijke procedures te gebruiken zonder dat hoor en wederhoor is toegepast of enige reële kans op wederhoor is geboden, waardoor de belangen van klagers onnodig zijn geschaad;

c)    [Verweerster 1] heeft relevante voorbehouden en relativeringen over de conclusies in rapport 1 in een aparte aan DNB geadresseerde brief opgenomen die uitdrukkelijk geen onderdeel is van rapport 1 en zij heeft DNB daarmee de gelegenheid geboden om de bevindingen van rapport 1 zonder de (voor klagers sprekende) voorbehouden en relativeringen in rechte te gebruiken (waarbij voor [verweerster 1] duidelijk was, althans duidelijk had moeten zijn dat deze aan DNB geadresseerde brief niet in rechte zou worden overgelegd);

d)    [Verweerster 1] heeft relevante voorbehouden en relativeringen niet opgenomen in rapport 1 en zij heeft expliciet toestemming gegeven om alleen rapport 1 te gebruiken in de gerechtelijke procedure (zonder iets op te merken over de brief), waarbij door deze vormgeving van [verweerster 1] klagers (en derden) bij de beslissing op bezwaar zijn misleid en derden (waaronder de rechtbank) misleidend worden geïnformeerd, althans onjuist konden worden geïnformeerd (de persoonlijke brief aan DNB bevat immers onmiskenbaar relevante kanttekeningen/voorbehouden op rapport 1, maar de brief is daar uitdrukkelijk geen onderdeel van);

e)    [Verweerster 1] heeft gebruikgemaakt van de naam en van het briefpapier van EY waarmee (willens en wetens) de onjuiste indruk wordt gewekt dat rapport 1 is opgesteld door een accountant (de opdrachtnemer DNB gebruikt rapport 1 ook als zodanig) en dus de indruk wordt gewekt dat rapport 1 voldoet aan de standaarden waar een accountant zich aan dient te houden (terwijl [verweerster 1] wist dat er geen accountant bij betrokken was). Voorts wekt rapport 1 voor wat betreft vormgeving/woordgebruik de (onjuiste) indruk dat het van een accountant afkomstig is;

f)    [Verweerster 1] heeft in combinatie met de onder e) genoemde handelingen misverstanden laten ontstaan en voortbestaan over de opstellers (en hun hoedanigheid) van rapport 1, onder meer door te blijven suggereren dat de vragen over rapport 1 tot het accountantsdomein behoren (terwijl [verweerster 1] weet dat rapport 1 niet door een accountant is opgesteld);

g)    [Verweerster 1] heeft een rapport opgesteld waarbij ten onrechte wordt geschermd met de naam (en deskundigheid) van een accountantsorganisatie/accountantstitel, terwijl [verweerster 1] wist dat er geen accountant betrokken is geweest bij het opstellen van rapport 1;

h)    [Verweerster 1] heeft als advocaat namens EY de brief aan DNB ondertekend;

i)    [Verweerster 1] heeft een rapport opgesteld over het berekenen van voordeel waarvoor zij de eindverantwoordelijkheid draagt, waar het [verweerster 1] volgens haar eigen stellingen aan ervaring en deskundigheid ontbreekt om dergelijke berekeningen te kunnen maken, om vervolgens wel een beroep te doen op de geheimhoudingsplicht over onderwerpen waar [verweerster 1] naar eigen zeggen geen rol in heeft gespeeld.

3.2    De aanvullende klacht over verweersters houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweersters tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweersters het volgende.

j)    Verweersters hebben in hun verweer tegen klachtonderdelen a) tot en met i) willens en wetens in strijd met de waarheid verklaard met als doel om samen met DNB, dat immers had verklaard geen stukken te hebben achtergehouden, te verhullen dat er nog meer rapporten van EY waren ten laste van klagers;

k)    Verweersters hebben zich schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling en schending van de geheimhoudingsplicht door vertrouwelijke informatie, die aan [verweerster 2] was verstrekt in verband met een vastgoedtransactie en de oprichting van vennootschappen, tegen klagers te gebruiken door zich negatief over klagers uit te laten en geen hoor en wederhoor toe te passen;

l)    Verweersters hebben bij het opstellen van een rapport namens EY, dat bedoeld was om in een gerechtelijke procedure te gebruiken, onzorgvuldig gehandeld door onvoldoende onafhankelijk te zijn en geen hoor en wederhoor toe te passen, wat des te meer klemt nu klagers werden beticht van onrechtmatig handelen zonder dat verweersters daar bewijs voor hadden. Hierdoor is het vertrouwen in de advocatuur geschaad nu verweersters namens een accountantsorganisatie rapporten opstelden;

m)    Verweersters hebben beschuldigingen jegens klagers geuit (paulianeus handelen en onttrekking van middelen in het zicht van een boete) zonder zich ervan te vergewissen of die enige grond hadden en zonder toepassing van hoor en wederhoor. De grens van wat een advocaat vrijstaat te doen ter behartiging van de belangen van zijn cliënt is daarmee wel overschreden. Verweersters wisten dat rapport 2 in rechte gebruikt zou worden en dat DNB de beschuldigingen zou overnemen.

n)    Verweersters hebben vertrouwelijke informatie gebruikt. EY controleerde als accountant bedrijf Y waarvoor AM aanzienlijk vermogen beheerde en in die periode heeft EY nooit twijfels geuit over de jaarcijfers van AM. Verweersters zouden niet of slechts met terughoudendheid, tegen klaagster 1 kunnen optreden, in ieder geval hoor en wederhoor moeten toepassen en rekening moeten houden met de gerechtvaardigde belangen van AM;

o)    Verweersters zijn onzorgvuldig geweest in hun onderzoek wat heeft geleid tot een uiterst onzorgvuldig rapport 2, waarvan bekend was dat het in een gerechtelijke procedure zou worden gebruikt. De voorwaarden waaraan moet worden voldaan voor een geslaagd beroep op de actio pauliana zijn niet genoemd, laat staan dat de feiten daaraan zijn getoetst. Van paulianeus handelen was geen sprake. Verweersters hebben zonder juridische of feitelijke onderbouwing hun beschuldiging de wereld in gestuurd.

3.3    De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en stukken die klagers in het kader van de hierboven genoemde klachtonderdelen a) tot en met o) naar voren hebben gebracht dan wel hebben overgelegd.

4    VERWEER

in 20-140 en 20-142

4.1    Verweersters hebben tegen de klacht uitgebreid verweer gevoerd. In dat kader hebben verweersters een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klagers in hun klacht voor zover deze is gericht tegen [verweerster 2]. Verder hebben verweersters ten aanzien van klagers 5 en 6 een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid. Verweersters hebben betwist  tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. 

4.2    De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

Beroepen op niet-ontvankelijkheid

5.1    Het meest verstrekkende verweer van verweersters gaat over de ontvankelijkheid van klagers in hun klacht over [verweerster 2].

5.2    De raad stelt voorop dat het tuchtrecht voor advocaten bedoeld is voor klachten over het handelen van een individuele advocaat. Alleen als het gedrag waarover wordt geklaagd alle leden van een maatschap of alle bestuurders van een vennootschap kan worden aangerekend, kan de klacht volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline worden ontvangen als gericht tegen de individuele leden van de maatschap of bestuurders van die vennootschap. Slechts in bepaalde gevallen kan een klacht tegen het kantoor ontvankelijk zijn, namelijk wanneer de klacht te maken heeft met de organisatie van het advocatenkantoor als zodanig. Dit laatste is de raad op grond van de stukken niet gebleken. Klagers zijn dan ook niet-ontvankelijk in hun klacht over [verweerster 2]. De raad zal de klachtonderdelen voor zover gericht tegen [verweerster 2] dan ook niet inhoudelijk beoordelen.

5.3    Ook hebben verweersters ten aanzien van klaagsters 5 en 6 een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid. In dat verband hebben verweersters erop gewezen dat het enkele feit dat klaagsters 5 en 6 behoren tot een groepsstructuur waar klager 3 bestuurder en aandeelhouder van is onvoldoende is om deze klaagsters ontvankelijk te achten. Het is de raad op grond van de dossierstukken en de ter zitting gevraagde nadere toelichting op dit punt onvoldoende gebleken welk belang klaagsters 5 en 6 bij hun klacht over verweersters hebben. Dat klaagsters 5 en 6 worden genoemd in rapport 2 en dat dit rapport is gebruikt in een gerechtelijke procedure is daarvoor onvoldoende. Klaagsters 5 en 6 zijn dan ook niet-ontvankelijk in hun klacht over verweersters.

Toetsingskader

5.4    De raad stelt voorop dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van haar cliënt te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van haar cliënt de belangen van derden niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat haar cliënt haar verschaft, en dat zij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

5.5    In de navolgende beoordeling wordt met ‘klagers’ bedoeld klagers 1 tot en met 4, tenzij anders is vermeld.

Klachtonderdelen a), c), d), e), f), g) en h)

5.6    Klachtonderdelen a), c), d), e), f), g) en h) lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.

5.7    In klachtonderdelen a), c), d), e), f), g) en h) gaat het in de kern over de volgens klagers onduidelijkheid over de hoedanigheid en de rol van [verweerster 1] bij de totstandkoming van vooral rapport 1 en de status daarvan. Daarbij hebben klagers erop gewezen dat uit rapport 1 niet blijkt dat [verweerster 1] dat rapport heeft opgesteld en dat de brief van    

24 januari 2018 is afgedrukt op briefpapier van EY waardoor de onjuiste indruk wordt gewekt dat rapport 1 is opgesteld door een accountant. Ook hebben klagers erop gewezen dat het [verweerster 1] duidelijk had moeten zijn dat DNB de brief van 24 januari 2018 niet in de gerechtelijke procedure zou overleggen, terwijl in die brief voorbehouden en relativeringen zijn opgenomen over de conclusies in rapport 1.

5.8    De raad is op grond van de dossierstukken en de ter zitting afgelegde verklaringen van klagers en [verweerster 1] van oordeel dat [verweerster 1] tuchtrechtelijk geen verwijt valt te maken. Rapport 1 is als bijlage bij de brief van 24 juni 2018 aan DNB aangeboden. Dit rapport is door een partner van EY samen met [verweerster 1] opgesteld. Hun namen en functie staan niet in het rapport vermeld, maar wel in de begeleidende brief. Voor de opdrachtgeefster DNB kan over de opstellers van het rapport dan ook geen twijfel bestaan. Hoewel de brief van 24 januari 2018 is verzonden op briefpapier van EY en dit enigszins verwarrend kan zijn, blijkt uit die brief voldoende duidelijk dat [verweerster 1] deze heeft mede ondertekend als advocaat namens [verweerster 2]. [Verweerster 1] heeft ter zitting nog vermeld dat binnen [verweerster 2] inmiddels een duidelijkere richtlijn is vastgesteld over het bekend maken van de hoedanigheid van aan EY ter beschikking gestelde medewerkers. Van een vooropgezet plan om onduidelijkheid over de hoedanigheid en de rol van [verweerster 1] en de status van rapport 1 te creëren, is de raad niet gebleken. In de dossierstukken zijn voor dat standpunt ook geen aanknopingspunten te vinden. Dat van rapport 1 meerdere concepten zijn gemaakt, doet aan dit oordeel niet af. Desgevraagd heeft [verweerster 1] in dat kader toegelicht dat voorafgaand aan rapport 1 meerdere conceptrapporten zijn gemaakt naar aanleiding van nieuwe informatie die ter beschikking kwam en de daarop volgende discussies over welke kostenposten meegenomen moesten worden. Het feit dat de brief van 24 januari 2018 niet samen met rapport 1 is overgelegd in de bezwaarprocedure en de daarop volgende gerechtelijke procedure kan [verweerster 1] niet worden verweten. Uit rapport 1 blijkt dat DNB toestemming had om rapport 1 te gebruiken in procedures, maar de wijze waarop DNB rapport 1 in procedures overlegt, met of zonder de brief van 24 januari 2018, is aan DNB. Niet gebleken is dat [verweerster 1] daarbij betrokken was en zij heeft die betrokkenheid ook uitdrukkelijk betwist. Ook voor het daarmee samenhangende standpunt van klagers over de volgens hen relevante voorbehouden en relativeringen die in de brief van 24 januari 2018 zouden staan over rapport 1, geldt dat het aan DNB is welke stukken zij wel en niet wenst te overleggen in een procedure. Dat de bestuursvoorzitter van EY ten aanzien van rapport 1 door de Accountantskamer tuchtrechtelijk op de vingers is getikt, zoals blijkt uit de door klagers overgelegde beslissing van de Accountantskamer, maakt bovenstaand oordeel niet anders. De raad toetst de huidige klacht over [verweerster 1] alleen aan het tuchtrecht voor advocaten. Omdat [verweerster 1] tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt, zijn klachtonderdelen a), c), d), e), f), g) en h) ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.9    Klachtonderdeel b) gaat over de toestemming die [verweerster 1] heeft gegeven om rapport 1 te gebruiken in de bezwaarprocedures en daarop volgende gerechtelijke procedures zonder hoor en wederhoor toe te passen. Volgens klagers zijn hun belangen daardoor geschaad.

5.10    De raad is van oordeel dat [verweerster 1] tuchtrechtelijk niet verwijtbaar heeft gehandeld. Op grond van de dossierstukken en hetgeen klagers in dit verband hebben gesteld, valt niet in te zien dat [verweerster 1] gehouden was om ten aanzien van haar bevindingen in rapport 1 hoor en wederhoor toe te passen. Hierover is ook een disclaimer in het rapport opgenomen (zie 2.11). [verweerster 1] heeft haar medewerking verleend aan rapport 1 in opdracht van haar cliënt, EY, die weer in opdracht van DNB handelde. Klagers hebben onvoldoende toegelicht dat [verweerster 1] in deze situatie gehouden was hoor en wederhoor toe passen. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel i)

5.11    Met klachtonderdeel i) hebben klagers gesteld dat [verweerster 1] een rapport heeft opgesteld over het berekenen van voordeel waarvoor het [verweerster 1] volgens haar eigen stellingen ontbreekt aan ervaring en deskundigheid om dergelijke berekeningen te kunnen maken.

5.12    Voor zover klagers bij dit klachtonderdeel al een belang zouden hebben, is het de raad nergens uit gebleken dat het [verweerster 1] aan ervaring en deskundigheid ontbreekt om mee te werken aan het opstellen van een rapport over het berekenen van voordeel. Ter zitting heeft [verweerster 1] desgevraagd toegelicht wat haar werkzaamheden bij de opstelling van dit rapport zijn geweest. Zo heeft [verweerster 1] verklaard dat zij het juridisch kader heeft opgesteld en dat zij heeft beoordeeld welke gegevens moeten worden meegenomen bij het berekenen van het verkregen voordeel. Uit deze toelichting kan niet worden afgeleid dat [verweerster 1] bij het opstellen van rapport 1 en de daarin opgenomen berekeningen tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel i) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel j)

5.13    Met klachtonderdeel j) hebben klagers gesteld dat verweersters in hun verweer willens en wetens in strijd met de waarheid hebben verklaard met als doel om samen met DNB te verhullen dat er nog meer rapporten van EY waren ten laste van klager.

5.14    De raad is op grond van de dossierstukken en de op de zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat [verweerster 1] tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. [verweerster 1] heeft ter zitting desgevraagd uitgelegd dat tijdens haar werkzaamheden steeds nieuwe informatie beschikbaar kwam die zij in het rapport moest verwerken en dat er daarom meerdere concepten van rapport 1 bestaan. De raad wijst erop dat het in de gerechtelijke procedure bij de bestuursrechter vervolgens DNB, als wederpartij van klagers, is geweest die heeft gekozen welke stukken er worden overgelegd en welke niet. Gesteld noch gebleken is dat [verweerster 1] daar enige bemoeienis mee heeft gehad. Uit de dossierstukken die in deze klachtprocedure aan de raad zijn voorgelegd, blijkt in ieder geval niet dat [verweerster 1] willens en wetens in strijd met de waarheid heeft verklaard met als doel andere rapporten te verhullen. Voor een dergelijke beschuldiging ontbreekt een feitelijke grondslag. Klachtonderdeel i) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel k)

5.15    Met klachtonderdeel k) hebben klagers gesteld dat [verweerster 1] zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling en schending van de geheimhoudingsplicht door vertrouwelijke financiële informatie tegen klagers te gebruiken door zich negatief over klagers uit te laten en geen hoor en wederhoor toe te passen. De vertrouwelijke financiële informatie waar het hier over gaat, is informatie die in 2016 aan [verweerster 2] is verstrekt in verband met een vastgoedtransactie en de oprichting van diverse vennootschappen waar klager 3 uiteindelijk (middellijk) enig bestuurder en aandeelhouder is. Volgens klagers heeft [verweerster 1] deze informatie in rapport 2 gebruikt.

5.16    Het is de raad op grond van de dossierstukken en de verklaringen ter zitting niet gebleken dat aan de kant van [verweerster 1] sprake is van belangenverstrengeling en schending van haar geheimhoudingsplicht als advocaat. Klagers hebben dit klachtonderdeel niet feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel k) is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel l)

5.17    Met klachtonderdeel l) hebben klagers – kort gezegd – gesteld dat [verweerster 1] ten onrechte en onzorgvuldig namens een accountantsorganisatie heeft gehandeld. Volgens klagers is [verweerster 1] onvoldoende onafhankelijk geweest en heeft zij geen hoor en wederhoor toegepast waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

5.18    De raad is op grond van de dossierstukken en de verklaringen ter zitting van oordeel dat [verweerster 1] tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Zoals de raad hiervoor al heeft overwogen, blijkt uit de brief van 24 januari 2018 voldoende duidelijk dat [verweerster 1] als advocaat namens [verweerster 2] heeft gehandeld. Anders dan klagers menen, heeft [verweerster 1] niet namens EY gehandeld. [verweerster 1] heeft DNB namens [verweerster 2] vanuit haar expertise op het gebied van pensioenrecht geadviseerd over het door klagers overgelegde adviesrapport en is in die zin een partijdeskundige. Dat het woord ‘advies’ als zodanig niet in rapport 1 is vermeld maakt dat oordeel niet anders. Het feit dat geen hoor en wederhoor is toegepast, betekent niet dat [verweerster 1] onzorgvuldig heeft gehandeld. Als partijdeskundige was [verweerster 1] niet gehouden om hoor en wederhoor toe te passen en in rapport 1 is ook vermeld dat dit niet is gebeurd. Van het schaden van het vertrouwen in de advocatuur is dan ook geen sprake. Klachtonderdeel l) is ongegrond.

Klachtonderdelen m) en o)

5.19    Klachtonderdelen m) en o) lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.

5.20    Klachtonderdelen m) en o) gaan over rapport 2. Volgens klagers heeft [verweerster 1] beschuldigingen jegens hen geuit zonder zich ervan te vergewissen of die enige grond hadden en zonder toepassing van hoor en wederhoor. [verweerster 1] is volgens klagers daarom onzorgvuldig geweest in haar onderzoek wat heeft geleid tot een uiterst onzorgvuldig rapport 2 dat in een gerechtelijke procedure zou worden gebruikt. Het gaat klagers hierbij specifiek over de vermelding van ‘paulianeus handelen’ en ‘het onttrekken van middelen in het zicht van een boete’ in rapport 2.

5.21    De raad is op grond van de dossierstukken en de toelichting van [verweerster 1] ter zitting van oordeel dat [verweerster 1] tuchtrechtelijk geen verwijt treft. [verweerster 1] heeft ter zitting toegelicht dat het bij rapport 2 ging over de opdracht om de informatie die DNB van AM had gekregen aan te houden tegen het beleid van DNB over het bepalen van de draagkracht. Volgens [verweerster 1] bestaat de mogelijkheid dat voor het bepalen van de draagkracht van een vennootschap naar de groep als geheel wordt gekeken, maar is er in rapport 2 van uitgegaan dat de draagkracht zuiver bezien moet worden vanuit AM. Ook heeft [verweerster 1] uitgelegd dat in rapport 2 hypothetische situaties worden besproken en dat in bijlage 2 van het rapport vragen zijn opgesomd die DNB eventueel nog aan AM zou kunnen stellen. Deze toelichting wordt ondersteund door rapport 2 waarin ook wordt verwezen naar de door AM ingebrachte informatie. Van ongefundeerde beschuldigingen aan het adres van klagers is de raad dan ook niet gebleken. In dit verband wijst de raad er nog op dat het aan DNB is te bepalen of sprake is van paulianeus handelen en onttrekking van middelen en zo ja, wat daar dan voor gevolgen aan zijn verbonden. Het is de raad niet gebleken dat [verweerster 1] bij de daadwerkelijk besluitvorming van DNB betrokken is geweest en [verweerster 1] heeft dit ook betwist. Omdat [verweerster 1] tuchtrechtelijk geen verwijt treft, zijn klachtonderdelen m) en o) ongegrond.

Klachtonderdeel n)

5.22    Met klachtonderdeel n) hebben klagers gesteld dat [verweerster 1] vertrouwelijke informatie heeft gebruikt die EY had gekregen als accountant van bedrijf Y waar AM tot en met maart 2009 een formele samenwerking mee heeft gehad.

5.23    Het is de raad op grond van de dossierstukken en de verklaringen ter zitting niet gebleken dat [verweerster 1] de in 5.22 genoemde vertrouwelijke informatie heeft gebruikt bij het opstellen van rapport 2. Klagers hebben dit klachtonderdeel verder ook niet feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel n) is daarom ongegrond.

Conclusie

5.24    Uit het bovenstaande volgt dat de raad klagers niet-ontvankelijk zal verklaren in hun klacht over [verweerster 2], klaagsters 5 en 6 niet-ontvankelijk zal verklaren in hun klacht en dat de raad de klacht in alle onderdelen ongegrond zal verklaren.

BESLISSING

in 20-140 en 20-142

De raad van discipline:

-    verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun klacht over [verweerster 2];

-    verklaart klaagsters 5 en 6 niet-ontvankelijk in hun klacht;

-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. R. Lonterman en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op                

9 november 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 9 november 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.