ECLI:NL:TADRAMS:2020:248 Raad van Discipline Amsterdam 20-582/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:248
Datum uitspraak: 02-11-2020
Datum publicatie: 20-11-2020
Zaaknummer(s): 20-582/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht over de advocaat wederpartij. Verweerster heeft met het verzenden van een brief na een zitting van de kantonrechter, niet gehandeld zoals een zorgvuldig handelend advocaat betaamt. De kantonrechter had het procesdebat op de zitting gesloten. Bovendien had klaagsters advocaat verklaard geen toestemming te (zullen) verlenen om de rechtbank te informeren. Voorts heeft verweerster met de brief de kantonrechter onvolledig en onjuist geïnformeerd. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 2 november 2020

in de zaak 20-582/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde: mr. C.L. Kock

advocaat te Heemstede

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 28 april 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 30 juli 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1136541/EJH/YH van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 september 2020. Daarbij waren klaagsters gemachtigde en verweerster aanwezig. Tevens waren [H], directeur-bestuurder a.i. van Stichting KinderRijk en [mr. S], kantoorgenoot van verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klaagster en Stichting KinderRijk (hierna: KinderRijk) hadden een arbeidsrechtelijk geschil dat heeft geleid tot een ontbindingsprocedure bij de kantonrechter. Verweerster heeft KinderRijk bijgestaan.

2.3    Ter zitting van de kantonrechter op 17 december 2019 is de vertrekregeling tussen KinderRijk met [S], voormalig bestuurder, besproken. Uit de zittingsaantekeningen blijkt onder meer het volgende: 

De kantonrechter heeft gevraagd: (…) “wat er is afgesproken met [S]?”

Klaagster heeft verklaard: “60.000 euro heeft ze gekregen (…)”

“[H] zegt: geen zak geld. RvT heeft procedure gedaan. Zij hebben eigen advocaat erop gehad. Zij heeft geen zak geld gehad.”

Klaagster heeft verklaard: “Ik heb het van een van haar medewerkers gehoord: [S] en [H]”

2.4    Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter het volgende meegedeeld:

“Ik wil even schorsen.

“schorsing”

“Wat ik wil voorstellen is dat we tot afronding komen.

Wat ik u wil meegeven is om te onderzoeken of het niet mogelijk is om te praten over regeling, met in het achterhoofd als uitgangspunt de regeling die met [S] is gesloten.

En het komt wel bovendrijven dat de arbeidsovk gaat worden beëindigd, daar moet u rekening mee houden.

dan dank ik u voor u komst.

3 weken beschikking.”

2.5    Bij e-mail van 18 december 2019 heeft [mr. S] namens verweerster klaagster gemachtigde onder meer geschreven:

“Inmiddels heeft cliënte vastgesteld dat met mevrouw S niet meer is overeengekomen dan inachtneming van de opzegtermijn, de transitievergoeding en de juridische kosten ter hoogte van € 7.500,- (inclusief kantoorkosten).

Inmiddels heeft cliënte via werknemer [S] informatie en communicatie ontvangen die zeer kwalijk is. Daaruit blijkt dat uw cliënte ter zitting in strijd met de waarheid heeft verklaard. (…) Het is noodzakelijk voor de goede procesorde dat de rechter hiervan op de hoogte wordt gesteld alvorens een beschikking wordt gegeven.

Gelet op het huiswerk” van de rechter is KinderRijk bereid het volgende voorstel te doen tot beëindiging van het dienstverband welke niet voor onderhandeling vatbaar is. Dit voorstel bevat – conform de instructie van de rechter – dezelfde componenten als de regeling die met mevrouw [S] is overeengekomen.

-einddatum 1 maart 2020 (inachtneming van de contractueel overeengekomen opzegtermijn van 2 maanden);

- transitievergoeding ter hoogte van € 4.885,87 (zie bijlage voor de berekening);

- juridische kosten ter hoogte van € 7.500,- inclusief kantoorkosten, exclusief BTW.”

2.6    Bij e-mail van 19 december 2019 van 15.58 uur heeft klaagsters gemachtigde aan verweerster onder meer geschreven:

    “Als de rechter het voor zijn beschikking nodig had gevonden om te weten wat er met [S] zou zijn overeengekomen, dan had hij wel gevraagd hem daarover nader te informeren. Dat heeft hij evenwel niet gevraagd. (…) Nadat de rechter de behandeling van de zaak had gesloten en de datum voor de beschikking had bepaald, heeft hij enkel een suggestie gedaan voor een minnelijke regeling naar aanleiding van het bedrag dat hij hoorde. (…)

    U weet dat u de rechtbank niet zonder mijn schriftelijke toestemming mag informeren nu de behandeling is gesloten en de zaak voor beschikking staat. Voor alle duidelijkheid. De toestemming om de rechtbank te informeren hebt u niet en krijgt u ook niet. Als u achter mijn rug om en zonder mijn toestemming toch de rechtbank adresseert, handelt u in strijd met de geldende gedragsregels en daarmee klachtwaardig.”

2.7    Bij e-mail van 20 december 2019 van 11.25 uur heeft verweerster aan klaagsters advocaat onder meer geschreven:

       “Zoals eerder bericht heeft [S] enkel de transitievergoeding ontvangen (in haar geval € 8.605,- bruto), kosten juridische bijstand (in haar geval € 7.500) en is de contractueel overeengekomen opzegtermijn van vier maanden in acht genomen. Ten behoeve van het treffen van een minnelijke regeling is KinderRijk nog bereid om de volledige advocaatkosten ad € 13.130,55 incl. BTW te voldoen (…).

Ik verneem graag uiterlijk vandaag 16:00 uur of uw cliente zich hierin kan vinden. Zo niet, dan zal ik bij de rechtbank een verzoek tot een bewijsopdracht indienen.”

2.8    Bij e-mail van 20 december 2019 van 12.39 uur heeft klaagsters gemachtigde  verweerster onder meer meegedeeld:

    “Los van het feit dat ik niet weet waarover u dan naar de rechter zou willen (het door cliënte genoemde bedrag klopt immers en uw cliënte heeft verzwegen de inhoud van de VSO te kennen), is iedere adressering van de rechter (dus ook het doen van een verzoek) na het sluiten van de behandeling in strijd met de gedragsregels en het procesreglement. (…)

Op grond van uw mail is cliënte evenwel bereid om onder de volgende voorwaarden een schikking te treffen:

    - einde arbeidsovereenkomst per 1 maart 2019;

    - volledige vergoeding van juridische kosten als vermogensschade van € 13.130,55 inclusief BTW en € 14. 927,49 inclusief BTW (…).

2.9    Bij e-mail van 20 december 2019 van 15.53 uur heeft verweerster klaagsters gemachtigde onder meer geschreven:

“Ter zitting was heel duidelijk dat mw. [H] het simpelweg niet helder op het netvlies had staan. Het lag ook niet bepaald voor de hand dat er over de regeling van [S] zou worden gesproken en bij die regeling was de RvT in de lead. Mw. [H] heeft ter zitting enkel aangegeven dat aan [S] enkel de transitievergoeding is betaald en geen zak geld van € 60.000, hetgeen volledig juist blijkt te zijn. Een ‘zak geld’ is toch echt iets anders dan het opstellen van verschillende beëindigingcomponenten.(…)

Cliënte heeft behoefte aan waarheidsvinding en is van mening dat de rechter conform art. 21 Rv volledig geïnformeerd dient te worden (…). Bijgaand ontvangt u een kopie van mijn brief aan de rechtbank. Zoals u ziet heb ik hierin geen stukken naar voren gebracht, maar verzoek ik om toestemming om nader bewijs te leveren. Hiermee handel ik niet in strijd met Rv. Aangezien er ook nog niet om uitspraak is gevraagd, handel ik ook niet in strijd met de gedragsregels van de advocatuur.”

2.10    Bij brief van 20 december 2019 heeft verweerster aan de rechtbank onder meer het volgende geschreven:

“Betreft: Verzoek inbrengen nader bewijs n.a.v. zitting van 17 december (…)

Ter zitting stelde werkneemster dat ex-bestuurder [S] een zak geld mee had gekregen. Mw. [H] reageerde daarop dat bij [S] de wettelijke kaders van opzegtermijn en transitievergoeding uitgangspunt waren geweest. Daarop stelde werkneemster dat [S] een bedrag van € 60.000,- had gekregen en dat zij dit had gehoord van controller [S].

Mw. [H] kreeg als ‘huiswerk’ mee om dit na te gaan. Dat heeft zij inmiddels gedaan en nu blijkt dat het door KinderRijk gestelde ter zitting juist was (bij [S] waren opzegtermijn en transitievergoeding, in geval van [S] € 8.605,- bruto, uitgangspunt). Tevens is gebleken dat controller [S] geen bedrag van € 60.000,- heeft genoemd aan Willemsen. Namens KinderRijk verzoek ik u tot het inbrengen van nader bewijs ter onderbouwing van bovenstaande.”

2.11    De kantonrechter heeft bij beschikking van 6 januari 2020 de in 2.10 genoemde brief buiten beschouwing gelaten en uitspraak gedaan. 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij: 

a)    in strijd met gedragsregel 21 lid 3 heeft gehandeld doordat zij nadat uitspraak was bepaald de rechtbank op 20 december 2019 schriftelijk nadere informatie heeft verstrekt, zonder dat daarvoor toestemming van de gemachtigde van klaagster was verkregen of kennisgeving is gedaan;

b)    in strijd met gedragsregel 8 heeft gehandeld door de rechtbank bewust onvolledig en daarmee onjuist te informeren over een vertrekregeling die door KinderRijk was aangeboden.

3.2     Ter onderbouwing van de klacht heeft klaagster aangevoerd dat verweerster het doel had de rechter te bewegen een zo laag mogelijke vergoeding toe te kennen en dat zij het oordeel van de rechter over de betrouwbaarheid van partijen wilde beïnvloeden. Tijdens de zitting van de kantonrechter ontstond een discussie over de vertrekregeling met [S]. [H] heeft  verklaard dat een transitievergoeding en de wettelijke opzegtermijn waren gehanteerd. De wettelijke opzegtermijn zou twee (en geen vier) maanden zijn geweest. Verweerster heeft in haar brief aan de rechtbank bewust de vergoeding van de kosten van juridische bijstand en de vier maanden opzegtermijn weggelaten, terwijl zij daarover kort daarvoor wel met klaagster had gecommuniceerd. De vergoeding van de juridische kosten was aanzienlijk en was onderdeel van het verzoek aan de rechtbank over een billijke vergoeding.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    Op grond van gedragsregel 21 lid 3 is het de advocaat nadat de uitspraak is bepaald niet geoorloofd zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden. De bedoeling van deze gedragsregel is om de belangen van klager als wederpartij van de cliënte van verweerster te beschermen. Met deze gedragsregel wordt voorkomen dat een advocaat zonder medeweten en instemming van de wederpartij na het sluiten van het processuele debat informatie aan de rechter verstrekt waardoor de rechter alsnog in zijn besluitvorming zou kunnen worden beïnvloed.

5.2    De raad is van oordeel dat verweerster met haar brief van 20 december 2019 aan de rechtbank, welke brief inhoudelijke informatie bevat, in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 21 lid 3. Uit de zittingsaantekeningen van de kantonrechter van 17 december 2019 (zie 2.3) blijkt dat de kantonrechter heeft bepaald dat uitspraak zal worden gedaan. De kantonrechter heeft dan ook het procesdebat op de zitting van 17 december 2019 gesloten. Uit niets blijkt dat de kantonrechter partijen nog in de gelegenheid heeft gesteld om schriftelijk te reageren dan wel heeft verzocht om informatie te verstrekken. Anders dan verweerster stelt, heeft de rechter niet aan partijen als “huiswerk” meegegeven dat zij hem informatie over de eerdere vertrekregeling zouden verstrekken. Het stond verweerster dan ook niet vrij om zonder toestemming van klaagsters gemachtigde de brief van 20 december 2019 naar de rechtbank te sturen. Zij wist bovendien dat zij deze toestemming van klaagsters advocaat niet had en niet zou krijgen. Klaagsters advocaat heeft daarvoor expliciet te kennen gegeven geen toestemming te (zullen) verlenen om de rechtbank te informeren. Door zich toch tot de rechtbank te wenden, heeft verweerster niet gehandeld zoals een zorgvuldig handelend advocaat betaamt. Klachtonderdeel a) is gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.3    Op grond van gedragsregel 8 dient de advocaat zich zowel in als buiten rechte te onthouden van het vertrekken van feitelijke informatie, waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is.

5.4    Verweerster heeft aangevoerd dat zij geen onjuiste informatie aan de rechtbank heeft verstrekt. De brief aan de rechtbank was neutraal geformuleerd en zij heeft verzocht om nader bewijs in te brengen. Ter zitting van de kantonrechter hebben zij en haar cliënte niets gezegd over een wettelijke opzegtermijn. Zij hadden de kennis hierover niet; of het een wettelijke of contractuele termijn was. Zij heeft de rechter niet op het verkeerde been willen zetten. 

5.5    De raad volgt verweerster niet in haar betoog en acht hiertoe het volgende van belang. Ter zitting van de kantonrechter ontstond discussie over de inhoud van de vertrekregeling met [S] die van belang zou kunnen zijn bij het treffen van de vertrekregeling met klaagster. Uit de e-mailwisseling tussen verweerster en klaagsters gemachtigde blijkt dat de opzegtermijn en de juridische kosten belangrijke componenten waren in de discussie over de vertrekregeling met [S]. Verweerster heeft blijkens haar e-mail van 20 december 2019 om 11.25 uur klaagsters gemachtigde bericht over de componenten van de getroffen regeling met [S], te weten een transitievergoeding, kosten van juridische bijstand en een contractueel overeengekomen opzegtermijn van vier maanden. In haar brief aan de rechtbank van dezelfde datum heeft zij echter ervoor gekozen de kosten van juridische bijstand en de contractueel overeengekomen opzegtermijn van vier maanden, waarover zij eerder wel met klaagster gemachtigde had gecommuniceerd, niet te vermelden. Hiermee heeft zij de kantonrechter onvolledig en onjuist geïnformeerd. Daarbij kan in het midden blijven of verweerster dit bewust heeft gedaan. Het had voor verweerster voldoende duidelijk moeten zijn dat zij de kantonrechter in ieder geval volledige en juiste informatie diende te verstrekken. De conclusie is dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld. Klachtonderdeel b) is eveneens gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft niet gehandeld zoals het een zorgvuldig en behoorlijk handelend advocaat betaamt. Zij heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door aan de rechtbank informatie te verstrekken waarvan zij wist dan wel behoorde te weten dat deze onjuist was. Door de informatie die verweerder heeft gepresenteerd, bestond de mogelijkheid dat de rechtbank zou worden beïnvloed, met mogelijk nadelige consequenties van financiële aard voor klaagster. Omdat geen eerdere tuchtrechtelijke maatregelen aan verweerster zijn opgelegd, acht de raad oplegging van de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster  daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klaagster,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-        veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. M.  Middeldorp en A. de Groot leden, bijgestaan door mr. G. Panday als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 november 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 2 november 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.