ECLI:NL:TADRAMS:2020:232 Raad van Discipline Amsterdam 20-182/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2020:232 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-10-2020 |
Datum publicatie: | 02-11-2020 |
Zaaknummer(s): | 20-182/A/NH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht over eigen advocaat. Verweerder is steeds kritisch geweest over de slagingskansen in hoger beroep. Dat de deurwaarder niet akkoord wilde gaan met de door verweerder namens klager voorgestelde betalingsregeling kan verweerder niet verweten worden. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 19 oktober 2020
in de zaak 20-182/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 28 maart 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 10 maart 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk mb/re/19-121/842575 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 september 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 38.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager huurde met zijn (toenmalige) vriendin een woning van de Woning Stichting Den Helder (hierna: WS). Klager en zijn vriendin hadden drie maanden huur onbetaald gelaten, omdat zij van mening waren dat WS had verzuimd gebreken aan de woning te verhelpen.
2.3 Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 22 maart 2017 heeft de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland onder meer de huurovereenkomst tussen klager en zijn vriendin en WS ontbonden en klager en zijn vriendin veroordeeld tot ontruiming van de woning.
2.4 Namens klager heeft verweerder, samen met zijn toenmalige kantoorgenoot mr. B, een executiegeschil aanhangig gemaakt bij de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland.
2.5 Bij e-mail van 18 april 2017 heeft mr. B klager onder meer geschreven:
“Het hele punt van schade en uw klachten is niet belangrijk in deze zitting. Het gaat om huurbetalingen en nog resterende achterstand die er volgens ons dus niet is. En of de rechter u nog een kans wil geven ondanks een ontruiming die is uitgesproken.”
2.6 Bij vonnis in kort geding van 2 mei 2017 heeft de kantonrechter de aangezegde ontruiming van de woning opgeschort tot twee maanden nadat het gerechtshof een arrest in hoger beroep had gewezen en bij dat arrest het bodemvonnis van 22 maart 2017 werd bekrachtigd.
2.7 Op 20 juni 2017 heeft verweerder namens klager en zijn vriendin hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van 22 maart 2017.
2.8 Bij e-mail van 4 juli 2017 heeft klager mr. B onder meer geschreven:
“Ik schrijf u aan om het volgende.
Uw collega [verweerder]
Kan ik niet meer volgen
Ik maak afspraken en in ene laat hij het aan mij over.
(…)
Is uw collega overspannen?
Het gedrag van uw collega kost mij heel veel geld waar ik niet blij mee ben.”
2.9 Bij e-mail van 5 juli 2017 heeft mr. B klager onder meer geschreven:
“Ik heb de kwestie even besproken met mijn collega.
(…)
• Mijn collega is doende met de procedures tegen de woningstichting. Het gaat om het mogelijke behoud van huisvesting. Makkelijk is het niet omdat er nu twee procedures zijn bij het Hof. Een procedure in hoger beroep om de ontbinding van de huurovereenkomst tegen te gaan. Immers de rechtbank in Alkmaar heeft wel besloten om u uit de woning te laten ontruimen. En een kort geding in hoger beroep wat gaat om het afwachten van de eerste zaak en niet tussentijds al te moeten vertrekken. Immers de woningstichting is het niet eens met het door ons gewonnen kort geding. Deze twee procedures lopen. (…)
• Mijn collega heeft aangegeven dat hij NIET wil optreden voor u in (verdere) procedures”
2.10 WS is in spoedappel gekomen van het vonnis van 2 mei 2017. Bij arrest van 3 oktober 2017 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis van 2 mei 2017 vernietigd.
2.11 Bij e-mail van 11 oktober 2017 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“Als er nog steeds sprake is van huurachterstanden, verzoek ik u deze per direct, bij voorkeur, uiterlijk deze week, in te lopen. Als dat om wat voor reden dan ook niet lukt, kan ik niet in hoger beroep voor u optreden, want dan heeft de zaak in hoger beroep helemaal”
In een e-mail van diezelfde dag vult verweerder de laatste zin in de voorgaande e-mail aan: “dat hoger beroep dan helemaal geen zin heeft”.
2.12 Bij e-mail van 13 oktober 2017 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“1. Uw bewindvoerder heeft eerder meegedeeld dat de huurbetaling niet wordt nagekomen. Dus is er (opnieuw) sprake van huurachterstand(en). Zoals ik eerder aangaf, nu er sprake is van een nieuwe huurachterstand, heeft de procedure in hoger beroep geen zin. Ik heb juridisch geen zinvol verweer te voeren namens u.”
2.13 Bij e-mail van 22 november 2017 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“Nu de bewindvoerder en ook volgens u de woningstichting heeft verklaard dat er geen sprake is van huurachterstand tot op heden, heeft hoger beroep wel zin en anders niet.”
2.14 Bij arrest van 18 september 2018 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis van de kantonrechter van 22 maart 2017 bekrachtigd en klager en zijn vriendin veroordeeld in de proceskosten.
2.15 Bij e-mail van 21 september 2018 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“In de huurzaak tegen de Woningstichting (WS) heeft het gerechtshof een proceskostenvergoeding van in totaal € 1.800,- toegewezen aan de WS.
(…)
Uw Voorstel
U betaalt de helft van de vordering, dus € 900,- tegen finale kwijting over en weer.
U bent verder niet aansprakelijk voor het resterende deel van [de vriendin van klager].
Dat zal ik doorgeven aan de deurwaarder.”
2.16 Bij e-mail van 26 oktober 2018 heeft de deurwaarder verweerder meegedeeld dat WS niet akkoord gaat met het door verweerder op 21 september 2018 namens klager gedane betalingsvoorstel.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft gezegd dat hij de procedure in hoger beroep zou winnen en de schade, die klager zegt te hebben geleden, zou claimen.
b) Verweerder heeft geen regeling getroffen met de deurwaarder na de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning.
c) Verweerder heeft geen vordering tot schadevergoeding ingediend vanwege het weggooien van de inboedel uit de woning.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Klachtonderdeel a)
5.2 In klachtonderdeel a) verwijt klager verweerder dat hij heeft gezegd dat hij de procedure in hoger beroep zou winnen en de schade die klager zegt te hebben geleden zou claimen. Verweerder heeft dit betwist. Tegenover die betwisting heeft klager zijn klacht niet onderbouwd. Ook het klachtdossier biedt geen aanknopingspunten voor de stelling van klager. Integendeel, uit de e-mails van verweerder aan klager die zich in het klachtdossier bevinden en die hiervoor bij de feiten zijn geciteerd volgt dat verweerder steeds kritisch is geweest over de slagingskansen van het hoger beroep. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.3 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij geen regeling heeft getroffen met de deurwaarder na ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Verweerder heeft echter een e-mailbericht van de deurwaarder overgelegd van 26 oktober 2018 (zie hiervoor, 2.16) waaruit blijkt dat de deurwaarder niet akkoord wilde gaan met de door verweerder namens klager voorgestelde betalingsregeling. Dat kan verweerder niet verweten worden. Ook klachtonderdeel b) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.4 Klager verwijt verweerder tot slot dat verweerder geen vordering tot schadevergoeding heeft ingediend vanwege het weggooien van de inboedel uit de woning. Verweerder heeft betwist dat hij aan klager heeft toegezegd een dergelijke procedure aanhangig te maken. Hiertegenover heeft klager zijn klacht niet onderbouwd. Ook het klachtdossier biedt geen aanknopingspunten voor de stelling van klager. Integendeel, mr. B heeft klager in zijn e-mail van 5 juli 2017 (zie hiervoor, 2.9) juist meegedeeld dat verweerder niet bereid is klager bij te staan in verdere procedures. Klachtonderdeel c) is eveneens ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. D. Horeman en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 19 oktober 2020
mededelingen van de griffier ter informatie:
Verzending
Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.