ECLI:NL:TADRAMS:2020:227 Raad van Discipline Amsterdam 20-677/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:227
Datum uitspraak: 19-10-2020
Datum publicatie: 02-11-2020
Zaaknummer(s): 20-677/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  19 oktober 2020

in de zaak 20-677/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde: drs. K. Aachboun

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 7 september 2020 met kenmerk 2019-1037652/EJH/AvO, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster heeft zich in december 2015 tot verweerder gewend in verband met aanhoudende publicaties over de relatiebreuk met haar ex-verloofde (hierna: de man). Op 28 december 2015 heeft een (eerste) gesprek tussen klaagster en verweerder plaatsgevonden.

1.2    Op 21 april 2016 heeft een tweede gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder. Klaagster heeft verweerder toen een aantal privé foto’s en een audiotape overhandigd.

1.3    Op 28 april 2016 heeft verweerder klaagster de volgende Whatsapp-berichten gestuurd:

“Helaas kom ik niet verder. Er is voorzichtig gepolst en degene die ik sprak denkt dat hij, de familie en vriendengroep totaal voorbereid is op de aanval en dat er een scenario klaag ligt om van jou een tweede Sabia te maken

Ik ga morgen een week op vakantie trouwens

Of…mijn idee… 1 op 1 met hem of iemand erbij en proberen er uit te komen. Het is me duidelijk dat als je iets doet je zoveel shit over je heen gaat krijgen en daar maak ik me zorgen over”

1.4    Op 18 december 2018 heeft verweerder het volgende Whatsapp-bericht aan klaagster gestuurd:

“Ok. Sorry dat ik je opeens zomaar bericht. Ik hoop dat alles goed gaat. Ik had vanmiddag [een journalist] op bezoek. Dat is een journalist die mij per se onder vier ogen wilde spreken en niet van te voren kon zeggen waar over. Het blijkt dat hij een boek schrijft over [de familie van de man]. Hij heeft van diverse kanten gehoord over wat er toen is gebeurd en wil de familie daar mee confronteren. Daarvoor wil hij wel bewijs en hij heeft gehoord dat er een foto is. Natuurlijk zou hij het liefst met jou willen praten en de totale bevestiging krijgen maar hij is ook al blij met een foto en de bevestiging dat dat (…)”

Klaagster heeft verweerder hierop geschreven:

“Kan ik er 100% op vertrouwen dat jij de foto’s niet hebt gelekt?”

1.5    Op 14 mei 2019 heeft klaagster van de door verweerder in zijn Whatsapp-bericht genoemde journalist een Whatsapp-bericht ontvangen met vragen over haar relatiebreuk met de man.

1.6    Op 18 november 2019, aangevuld op 13 december 2019, heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Ondanks herhaalde verzoeken van klaagster heeft verweerder geen overeenkomst opgesteld en/of opdrachtbevestiging aan klaagster gestuurd. Dit handelen is in strijd met Gedragsregels 1, 9 en 16 lid 1.

b)    Klaagster heeft aan verweerder geen toestemming gegeven om een bespreking over klaagsters kwestie te hebben met een journalist. Dit handelen is in strijd met Gedragsregels 1, 3 en 16 lid 1.

c)    Klaagster heeft zich geïntimideerd gevoeld door de Whatsapp-berichten van verweerder. Dit handelen is in strijd met Gedragsregel 1.

d)    Er is sprake geweest van een belangenconflict nu verweerder tijdens zijn juridische bijstand aan klaagster al werkte voor het bedrijf waarvan de vader van de man aandeelhouder is.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1    De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klaagster kan worden ontvangen in dit klachtonderdeel. Ingevolge artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter dient dit voorschrift ambtshalve toe te passen.

4.2    Klaagster verwijt verweerder dat hij, ondanks herhaalde verzoeken, geen overeenkomst heeft opgesteld en/of opdrachtbevestiging heeft gestuurd. Daargelaten dat verweerder heeft betwist dat sprake is geweest van een advocaat-cliëntrelatie tussen hem en klaagster, geldt dat dit verwijt ziet op de periode eind 2015/begin 2016 dan wel april 2016. Volgens klaagster is toen immers een opdrachtrelatie tot stand gekomen. Door hierover pas in november 2019 een klacht in te dienen, heeft klaagster de termijn van artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet overschreden. Klachtonderdeel a) is daarom niet-ontvankelijk.

Klachtonderdeel b)

4.3    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij klaagster niet tijdig heeft geïnformeerd over het gesprek met de journalist, laat staan haar om toestemming heeft gevraagd of hij haar kwestie op zijn kantoor met de journalist mocht bespreken. Verweerder heeft aangevoerd dat hij op 18 december 2018 met een journalist heeft gesproken. Hij wist van tevoren niet waar dat gesprek over zou gaan. Tijdens het gesprek heeft verweerder de journalist aangehoord. De journalist insinueerde onder meer dat verweerder de beschikking zou hebben over een foto, maar verweerder heeft nergens op geantwoord, in ontkennende noch in bevestigende zin. Verweerder heeft de journalist alleen laten weten dat hij contact met klaagster zou zoeken omdat hij haar kende. Klaagster heeft een en ander niet betwist. Gelet hierop valt het verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij klaagster niet voorafgaand aan het gesprek met de journalist om toestemming heeft gevraagd. Dat verweerder inhoudelijk over de zaak van klaagster met de journalist heeft gesproken is niet komen vast te staan. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.4    In klachtonderdeel c) verwijt klaagster verweerder dat zij zich door zijn Whatsapp-berichten geïntimideerd heeft gevoeld. Voor zover dit klachtonderdeel ziet op de Whatsapp-berichten van verweerder van 28 april 2016 geldt dat klaagster de termijn van artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet heeft overschreden om hierover te klagen. Klachtonderdeel c) is in zoverre niet-ontvankelijk. Voor zover het klachtonderdeel ook ziet op het Whatsapp-bericht van verweerder van 18 december 2018 geldt dat dit bericht niet als intimiderend is aan te merken. Klachtonderdeel c) is voor het overige kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.5    Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat er bij de juridische bijstand van verweerder aan klaagster sprake is geweest van een belangenconflict omdat verweerder toen al werkte bij het mediabedrijf waarvan de vader van de man aandeelhouder is. Voor zover dit klachtonderdeel ziet op de periode voor 13 december 2016 (de datum waarop klaagster dit aanvullende klachtonderdeel bij de deken heeft ingediend) geldt dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is gelet op het bepaalde in artikel 46g lid 1, onder a Advocatenwet. Voor zover dit klachtonderdeel ziet op de periode na 13 december 2016 geldt dat klaagster, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, onvoldoende heeft onderbouwd dat (in die periode) sprake is geweest van een advocaat-cliëntrelatie tussen haar en verweerder, zodat van belangenverstrengeling (ook) geen sprake kan zijn. Klachtonderdeel d) is voor het overige dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdeel a) en klachtonderdelen c) en d) gedeeltelijk, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdelen b) en klachtonderdelen c) en d) gedeeltelijk, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 19 oktober 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.