ECLI:NL:TADRAMS:2020:226 Raad van Discipline Amsterdam 20-671/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:226
Datum uitspraak: 19-10-2020
Datum publicatie: 02-11-2020
Zaaknummer(s): 20-671/A/NH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang en deels kennelijk ongegrond. Dat verweerder zich discriminerend over klaagster heeft uitgelaten heeft hij betwist en daartegenover heeft klaagster haar klacht niet onderbouwd. Uit het klachtdossier volgt verder dat er (ook door verweerder) meerdere pogingen zijn gedaan om buiten rechte tot een oplossing van het geschil te komen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  19 oktober 2020

in de zaak 20-671/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 4 september 2020 met kenmerk ks/re/20-222/1198176, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager en mevrouw H (hierna: de vrouw) zijn ex-echtgenoten. De vrouw is 100% aandeelhouder van Nanouk Holding B.V. (hierna: Nanouk). Klager en de vrouw hebben in 2010 via de Indonesische vennootschap PT Nanouk Indonesia (hierna: PTNI) een klein luxueus vakantieoord in Indonesië gekocht en ontwikkeld. Klager en de vrouw houden ieder 45% van de aandelen in PTNI, klaagster houdt de resterende 10% van de aandelen in PTNI.

1.2    Teneinde te komen tot ontvlechting van de (financiële) relatie met klager heeft de vrouw een fiscalist/mediator in de hand genomen. Zijn bemiddeling heeft niet tot resultaat geleid.

1.3    Op 17 maart 2017 heeft verweerder zich namens Nanouk en de vrouw bij klager gemeld met de aankondiging in overleg te willen treden. Verweerder heeft klager daarbij dringend in overweging gegeven mee te werken aan mediation. Hierop is klager niet ingegaan.

1.4    Op 20 juli 2017 heeft verweerder namens Nanouk een datum en tijdstip aangevraagd voor een kort geding. De mondelinge behandeling is vervolgens vastgesteld op 12 september 2017. Op 7 augustus 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden met klager, waarin hij heeft aangegeven toch bereid te zijn tot mediation. Het kort geding is daarop aangehouden.

1.5    Op 15 januari 2018 is de mediation zonder resultaat beëindigd. Naar aanleiding daarvan heeft op 26 januari 2018 een gesprek plaatsgevonden met klager. Dit gesprek heeft niet tot een oplossing geleid.

1.6    Op 30 maart 2018 heeft verweerder klager meegedeeld dat een kortgedingzitting was bepaald op 14 mei 2018. Naar aanleiding daarvan heeft klager een advocaat ingeschakeld, mr. R. Vervolgens heeft overleg plaatsgevonden met mr. R en is het kort geding aangehouden. Dat overleg heeft niet tot een oplossing geleid. Mr. R heeft zich in september 2018 als advocaat teruggetrokken.

1.7    In oktober 2018 is de behandeling van het kort geding bepaald op 5 november 2018. Op 31 oktober 2018 heeft mr. B zich gesteld als advocaat van klager. Op de zitting heeft de voorzieningenrechter partijen in overweging gegeven tot een regeling te komen. Dat is niet gelukt.

1.8    Bij tussenvonnis van 18 februari 2019 heeft de rechtbank zich bevoegd verklaard van het geschil kennis te nemen en meegedeeld dat de behandeling zou worden voortgezet op 19 maart 2019. De voorzieningenrechter heeft op de zitting opnieuw aangedrongen om de zaak in der minne te regelen en de zaak aangehouden tot 26 maart 2019. Op 15 april 2019 is de zitting voortgezet. Op 23 april 2019 hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.

1.9    Bij vonnis van 31 mei 2019 zijn klager en PTNI op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld tot nakoming van de verplichtingen zoals opgenomen in het vonnis. Klager en PTNI hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.

1.10    In een brief van mr. B aan verweerder van 18 september 2019 staat onder meer het volgende:

“During one particular phone call you referred to the video witness statement delivered by PTNI’s executive director, [klaagster], as ‘the Al Qaeda or Islamic State video statement’. At that time, I already made it clear that this reference was unacceptable.

My clients have been shocked by your insult and they have raised concerns in that regard many times during the months thereafter. It is for these reasons that my clients and, in particularly, PTNI’s executive director [klaagster], demand your sincere apologies.”

1.11    Bij e-mail van 19 september 2019 heeft verweerder mr. B onder meer geschreven:

“Je verwijst naar een van de vele tussen ons gevoerde telefoongesprekken van (notabene) meer dan 8 maanden geleden in deze zaak. Ik kan mij niet herinneren een dergelijke mededeling zo te hebben gedaan. Wat ik mij wel kan herinneren is dat ik mijn ernstige bedenkingen heb geuit over de, zoals jij dat noemt, ‘video witness statement’ en de manier waarop dit ingestoken was.”

1.12    Mr. B heeft zich in oktober 2019 teruggetrokken als advocaat. Klager en PTNI werden vervolgens bijgestaan door mr. S, die zich inmiddels ook heeft teruggetrokken.

1.13    Op 17 juni 2020 heeft klager in zijn hoedanigheid van commissaris van PTNI, mede namens klaagster in haar hoedanigheid van directeur van PTNI, bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft zich racistisch en discriminerend jegens klaagster uitgelaten.

b)    Verweerder stelt zich niet constructief op waardoor hij een oplossing in de weg staat.

c)    Verweerder weigert met klaagster en de Indonesische advocaten van PTNI te corresponderen.

d)    Verweerder wil PTNI kapot procederen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a)

4.2    In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij zich racistisch en discriminerend over klaagster heeft uitgelaten. Klagers verwijzen hierbij naar de brief van mr. B van 18 september 2019.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Nu klachtonderdeel a) alleen ziet op uitlatingen over klaagster, heeft klager een onvoldoende rechtstreeks belang bij dit klachtonderdeel. Het klachtonderdeel, voor zover ingediend door klager, is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Voor zover het klachtonderdeel is ingediend door klaagster is het klachtonderdeel kennelijk ongegrond. Verweerder heeft betwist dat hij zich heeft uitgelaten zoals door mr. B in zijn brief van 18 september 2019 gesteld. Hiertegenover heeft klaagster dit verwijt niet onderbouwd.

Klachtonderdelen b), c) en d)

4.4    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klagers verwijten verweerder dat hij zich niet constructief heeft opgesteld, weigert met klaagster en de Indonesische advocaten van PTNI te communiceren en erop uit is PTNI kapot te procederen. Klagers hebben deze klachtonderdelen niet met feiten onderbouwd. Ook het klachtdossier biedt geen aanknopingspunten voor de verwijten van klagers. Integendeel, uit het klachtdossier volgt juist dat er (ook door verweerder) meerdere pogingen zijn gedaan om buiten rechte tot een oplossing van het geschil te komen.   PTNI wordt bijgestaan door een (Nederlandse) advocaat waarmee verweerder steeds contact heeft (gehad). Voor zover verweerder niet met klaagster wil communiceren valt hem dat dan ook niet te verwijten. Klachtonderdelen b), c) en d) zijn kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdeel a), voor zover ingediend door klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

-    de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, voor het overige kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 19 oktober 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.