ECLI:NL:TADRAMS:2020:225 Raad van Discipline Amsterdam 20-670/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:225
Datum uitspraak: 19-10-2020
Datum publicatie: 02-11-2020
Zaaknummer(s): 20-670/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over overname en afrekening van strafzaak kennelijk ongegrond. Het behoort niet tot de taak van de raad om te oordelen over welke wijze een toevoegingsvergoeding behoort te worden verdeeld. De raad komt een rol toe indien uit het dossier blijkt dat er een evident onredelijk standpunt is ingenomen ten aanzien van de wijze van afrekening, althans een advocaat zijn voorstel niet deugdelijk met stukken heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de voorzitter is daarvan in dit klachtdossier geen sprake.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 19 oktober 2020

in de zaak 20-670/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 3 september 2020 met kenmerk 992709/EJH/AvO/DR, door de raad ontvangen op 3 september 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 2 mei 2019 heeft verweerder een (e-mail)brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Tot mij wendde zich vanuit PI de Marwei de heer (…), met het verzoek om alle lopende strafzaken over te nemen.

Ik ga ervan uit dat u er geen bezwaar tegen heeft dat ik de zaak verder zal behandelen en verzoek u vriendelijk mij de strafstukken uit het dossier te doen toekomen. Mochten zich in het dossier één of meerdere toevoegingen bevinden dan verzoek ik u mij deze tezamen met een opgave van het aantal door u bestede uren eveneens te doen toekomen, waarna ik te zijner tijd met u zal afrekenen.”

1.2    Op 6 mei 2019 heeft klager een brief gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Bijgaand desverzocht het dossier in opgemelde zaak, en voor de goede orde bericht ik u het navolgende.

Bij vonnis bijgesloten heeft de rechtbank te Leeuwarden beslist dat er een maatregelenrapport nodig is, en ik verwacht dit rapport een dezer dagen. De zitting is thans bepaald op 14 mei a.s. om 11:30 uur.

Ik zal u morgen of overmorgen een overzicht zenden van mijn werkzaamheden in dezen en wil vriendelijk verzoeken een stelbrief te sturen naar de rechtbank Leeuwarden en aldaar te verzoeken een last tot mutatie te doen uitgaan, en het OM te informeren omtrent de overname.”

1.3    Op 8 mei 2019 heeft klager een (fax)brief gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“In opgemelde zaak informeer ik u omtrent de door mij verrichte werkzaamheden en de tijd die daar mee gemoeid is geweest, alsook de verrichtingen die forfaitair worden vergoed door de Raad voor Rechtsbijstand.

Deze laatste zijn: raadkamer gevangenhouding 10-10-2018 (2), verhoor RC 19-02-2019 (1), MK 09-01-2019 (2), terwijl in verband met de overname 2 forfaitaire punten zullen worden vastgesteld, zodat het totaal aantal forfaitaire punten het aantal van 9 beloopt, en in verband met deze zittingen is 4 maal 130 kilometer gereden, derhalve 520 kilometer.

Ik heb cliënt diverse keren bezocht in de PI te Leeuwarden, doch op één bezoek na zijn deze bezoeken in andere zaken gedeclareerd: op 15 februari jl. heb ik alleen cliënt in de PI Leeuwarden bezocht en heb ik in dat verband 130 kilometer gereden. Het totaal aantal gereden kilometers komt daarmee op 650 kilometer.

Ik heb diverse telefonische contacten gehad met cliënt, doch heb deze niet bijgehouden, wellicht dat u en wellicht met de Raad kunt instemmen met een totaal aantal van 20 minuten. Het dossier telt in totaal 337 pagina’s en op basis van 3 pagina’s per minuut brengt dit een tijdsbesteding van 112 minuten met zich mee.

In verband met de correspondentie en de besprekingen met cliënt treft u bijgaande uitdraai uit, en hieruit kan blijken dat hiermee in totaal 501 minuten gemoeid is geweest.

Alles met elkaar heb ik in deze kwestie derhalve voor (2+1+2+2+2=) 9 forfaitair te vergoeden punten werkzaamheden verricht, en in totaal 613 (dan wel 633 indien de telefoongesprekken meegerekend) minuten werkzaamheden verricht, en ik stel voor dat we het forfaitaire aantal van 8 punten (MK) naar rato van de niet forfaitaire vergoede tijd zullen verdelen, althans indien mocht blijken dat er geen sprake zal zijn van een bewerkelijke zaak, en in totaal heb ik 650 kilometers gereden.

Dan zijn er nog een aantal zaken die in hoger beroep zullen worden behandeld, ik zal u daaromtrent in de loop van deze of de volgende week informeren in die zin dat ik u de stukken zal toezenden. Voor zover ik thans kan overzien is in die zaken nog geen toevoeging ontvangen en zijn er evenmin werkzaamheden in het hoger beroep verricht.”

1.4    Op 3 juli 2019 heeft klager een (fax)brief gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Volledigheidshalve en voor uw gemak zend ik mijn aan u gericht faxbericht van 8 mei jl., en thans wil ik u verzoeken mij een verrekeningsvoorstel te doen toekomen.”  

1.5    Op 10 juli 2019 heeft klager een (fax)brief gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Inmiddels geruime tijd geleden is in opgemelde door u overgenomen zaak eindvonnis gewezen door de Rechtbank Leeuwarden, en nadien mocht ik niet van u vernemen. Om die reden zond ik u 3 juli jl. bijgaand mailtje met bijlage, en ook daarop heb ik taal noch teken vernomen.

Thans wil ik u vriendelijk doch dringend verzoeken mij binnen 5 dagen na heden een verrekeningsvoorstel te doen toekomen, bij gebreke waarvan ik u mijn nota zal zenden op basis van het overzicht als u op 8 mei toegezonden met inachtname van 4 uren werkzaamheden exclusief reistijd aan uw kant.”

1.6    Op 11 juli 2019 heeft verweerder een (e-mail)brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“In reactie van uw schrijven op 8 mei 2019 bericht ik u als volgt. Ik stel voor om bij de berekening uit te gaan van het totaal aantal toevoegingspunten dat voor deze zaak verstrekt zal worden en deze naar rato tussen u en mij te verdelen aan de hand van de gewerkte uren. Mij viel op dat u geen tijdsbesteding heeft vermeld bij de raadkamer gevangenhouding van 10-10-2018, bij de zitting van 09-01-2019, de zitting van 04-02-2019 en het verhoor bij de rechter commissaris van 19-02-2019. Ik verzoek u die uren alsnog te verstrekken waarna ik de totaal balans zal opmaken en een verrekeningsvoorstel zal doen.”

1.7    Op 19 juli 2019 heeft klager een (e-mail)brief gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Uit uw schrijven in opgemelde zaak d.d. 11 juli jl. begrijp ik dat u de toevoeging nog steeds niet heeft gedeclareerd, en dat u geen bewerkelijke zaak heeft aangevraagd. U stelt voor om bij de berekening uit te gaan van het totaal aantal toevoegingspunten dat voor deze zaak verstrekt zal worden, en uiteraard is dat een erg onlogisch voorstel.

Ik verzocht u mij een verrekeningsvoorstel te doen in de veronderstelling dat er inmiddels een vaststelling had plaatsgevonden, en wellicht heeft u er enig begrip voor dat mijn geduld een beetje begint op te raken, en ik verzoek u de toevoeging nog deze week ter declaratie aan te bieden bij de Raad voor Rechtsbijstand, en direct na ontvangst van de vaststelling een afschrift naar mij te sturen.

Ik heb u volledig geïnformeerd omtrent mijn werkzaamheden, en waar u aangeeft dat het u opviel dat ik geen tijdsbesteding heb vermeld bij de Raadkamer gevangenhouding van 10 oktober 2018, bij de zitting van 19 januari jl. en de zitting van 4 februari jl. alsmede het verhoor van de Rechter-commissaris van 19 februari jl. ga ik er vanuit dat u op de hoogte bent dat hier forfaitaire vaststellingen op volgen en dat voor een zaak als deze geen of nauwelijks voorbereiding nodig is nu het een dossier is dat de gemiddelde advocaat na éénmaal lezen in zijn geheugen heeft.

De zaak dient na declaratie als volgt te worden verrekend. Ik ontvang van u de forfaitaire vergoedingen terzake van de in de tweede alinea van mijn schrijven d.d. 8 mei jl. genoemde werkzaamheden en gemaakte reizen, alsmede mijn reis in verband met de in de derde alinea van dat schrijven genoemde reis naar de PI, en het basisbedrag van 8 forfaitaire punten vermeerderd met de twee forfaitaire opvolgingspunten zal moeten worden verdeeld op basis van de door u en door mij verrichte werkzaamheden, zoals reeds opgegeven in mijn voornoemd schrijven. Graag ontvang ik een reëel overzicht van de door u bestede tijd.

Ik wil u thans vriendelijk doch dringend verzoeken de zaak met enige voortvarendheid ter hand te nemen, en verblijf,”

1.8    Op 1 augustus 2019 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Op mijn verzoek d.d. 19 juli jl. mocht ik niet van u vernemen, en thans verzoek ik u mij per omgaande een afschrift toe te zenden van een afdruk van het vaststellingsverzoek en de vaststellingsbeschikking, bij gebreke waarvan ik in de loop van de volgende of daaropvolgende week een klacht omtrent uw handelswijze in zal dienen, per gelijkje post zal ik u in dat geval een afschrift toezenden.”

1.9    Op 6 augustus 2019 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Door zomervakantie en ziekte is het secretariaat onder bezet. Ik verwacht deze week nog inhoudelijk op onderstaand email te kunnen reageren.”

1.10    Op 8 augustus 2019 heeft verweerder een (e-mail)brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“In reactie van uw schrijven op 19 juli jl. bericht ik u als volgt. De zaak is inmiddels door ons gedeclareerd, zodra de vaststelling door de Raad is uitgekeerd, kunnen wij overgaan tot verrekenen.

In uw vrij stellige brief doet u voorkomen alsof er algemene regels voor verrekening bestaan. Dat is echter niet het geval. Ik zal u nog één keer een nieuw verrekeningsvoorstel doen. Dat ziet er als volgt uit:

-    U krijgt de punten voor de raadkamer gevangenhouding van 10-10-2018 (2) en het verhoor bij de RC 19-02-2019 (1).

-    De overige punten (zittingstoeslag (2), opvolgingsvergoeding (2) en het forfait van 8 punten) verdelen we naar rato van de gemaakte uren.

In uw brief van 10 juli 2019 stelt u dat er ook een toeslag zal worden toegekend voor de zitting van 9 januari 2019. Deze kan ik echter niet bij de Raad voor Rechtsbijstand declareren als een extra zitting, omdat daar geen sprake was van een inhoudelijke behandeling.

In de bijlage treft u mijn urenspecificatie aan. Ik heb in het totaal 10,4 uren besteed. U heeft (buiten de uren besteed aan de raadkamer en het RC-verhoor) 8,6 uren besteed.

Ik stel dus voor om u 3 punten plus (8,6/(10,4+8,6)) x (2 opvolging + 2 zittingstoeslag en 8 forfair) = 5,4 x 108,57 = 586,27 euro toe te schatten, vermeerderd met een vergoeding voor het door u gereden km’s, te weten: 650 km.

U kunt derhalve een factuur sturen voor:

R-C verhoor (1 punten x € 105,61)        € 105,61

Raadkamer toeslag (2 punten x € 108,57)    € 217,14

Toeslag forfait (5,4 punten x € 108,57)    € 586,27

(sub) totaal                € 909,03

650 km x € 0,09                € 58,50 +

(sub) totaal                € 967,53

Toeslag reistijd (5,3 punten x 108,57)    € 575,42

(sub) totaal                € 1542,95

BTW 21 %                € 324,02 +

Totaal                    € 1866,97

Ik vertrouw u hiermee akkoord en zie uw factuur tegemoet.”

1.11    Diezelfde dag heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.12    Op 9 augustus 2019 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Waarom stuurt u mij niet even de declaratie en de vaststelling? Daar heb ik al een aantal keren om gevraagd. Ik ben uw gechicaneer meer dan zat en zal en het meenemen in de klacht. Op uw voorstel zal ik inhoudelijk ingaan na ontvangst van het verzochte, doch ik bericht reeds nu dat de door u opgevoerde werkzaamheden in aanloop naar de zitting niet realistisch zijn en dat ik begrijp dat u de zitting van januari om u moverende redenen niet heeft opgevoerd bij de declaratie, hetgeen uiteraard bij uw en alleen uw rekening komt. Graag ontvang ik het verzochte nog heden.”

1.13    Op 9 augustus 2019, later op de dag, heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Uw klacht tegen mij en mijn e-mail aan u d.d. 8 augustus jl. hebben elkaar gekruist. Het lijkt mij dan ook weinig zinvol om nu nog stukken uit te wisselen.

Wel kan ik u mededelen dat de vaststelling nog niet in mijn bezit is.

Tevens merk ik op dat u een aantal stukken van mij verlangt terwijl u tegelijkertijd aangeeft niet voornemens te zijn uw volledige urenspecificatie toe te sturen hetgeen een verrekening erg lastig maakt. Ten aanzien van de niet gedeclareerde zitting van januari zou u moeten weten dat zittingen waar geen inhoudelijke verweren zijn gevoerd niet voor vergoeding in aanmerking komen. Aangezien er voor die zitting geen punten worden toegekend door de Raad, kan ik deze uiteraard ook niet aan u doen laten toekomen. In feite verlangt u van mij een vergoeding van punten die niet door de raad worden toegekend.

Het is juist ook om die reden dat ik u steeds heb voorgesteld om op basis van bestede uren af te rekenen, hetgeen gebruikelijk is, maar bij het uitblijven van een volledige urenspecificatie uwerzijds wordt dat erg lastig.

Het lijkt mij verstandig de deken te laten bemiddelen in de afwikkeling van deze verrekening.”

1.14    Op 15 augustus 2019 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“De vaststelling in de zaak (…) is inmiddels binnen. Bij deze treft u een afschrift aan. Graag ontvang ik de ontbrekende uren van u zodat ik een laatste verrekeningsvoorstel kan doen op basis van deze vaststelling. Dat zou dan een voorstel zijn conform de door de Orde verstrekte leidraad.”

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder (kort gezegd) dat hij in strijd heeft gehandeld met de regels omtrent overname en afrekening van strafzaken.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Klager verwijt verweerder dat hij in strijd heeft gehandeld met de regels omtrent overname en afrekening van strafzaken. Ter toelichting voert klager aan dat de handelwijze van verweerder klager veel onnodig werk heeft bezorgd en daarmee schade toebrengend is. Voorts heeft verweerder pas na herhaald verzoek de vaststelling aan klager doen toekomen. Tot slot heeft verweerder geweigerd de zitting van januari 2019 als inhoudelijk aan te bieden aan de Raad voor Rechtsbijstand, aldus steeds klager.

4.2    Verweerder betwist een en ander. Verweerder voert aan dat hij, ondanks dat klager zelfs na herhaald verzoek nog geen volledige urenspecificatie aan hem heeft toegestuurd, conform de Leidraad verdeling vergoeding bij opvolging in toevoegingszaken (hierna: de Leidraad) een verrekeningsvoorstel aan klager heeft gedaan. De zitting van januari 2019 is niet ter declaratie opgevoerd bij de Raad voor Rechtsbijstand omdat het geen inhoudelijke maar een pro forma zitting betreft, die niet voor vergoeding in aanmerking komt. De vaststelling is op 15 augustus 2019 door verweerder ontvangen en direct aan klager doorgestuurd (zie hiervoor punt 1.14), aldus steeds verweerder.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Het behoort niet tot de taak van de raad om te oordelen over welke wijze een toevoegingsvergoeding behoort te worden verdeeld. De raad komt een rol toe indien uit het dossier blijkt dat er een evident onredelijk standpunt is ingenomen ten aanzien van de wijze van afrekening, althans een advocaat zijn voorstel niet deugdelijk met stukken heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de voorzitter is daarvan in dit klachtdossier geen sprake. Dat de zitting van januari 2019 inhoudelijk was, wordt betwist. Klager heeft zijn stelling daarover tegenover het verweer van verweerder onvoldoende onderbouwd. Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder de vaststelling direct na ontvangst aan klager heeft doorgestuurd (zie hiervoor onder punt 1.14). Van enig overig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is de voorzitter evenmin gebleken. Voor zover klager zich op het standpunt stelt dat verweerder bepaalde termijnen niet in acht heeft genomen heeft klager zijn klacht onvoldoende onderbouwd. De klacht is kennelijk ongegrond. De voorzitter merkt nog op dat het betreurenswaardig is dat klager kennelijk niet open staat voor bemiddeling door de deken, terwijl dat in onderhavig geval wel voor de hand had gelegen (zo staat ook in de Leidraad dat, indien en voor zover de opvolgende en opgevolgde raadsman/raadsvrouw geen overeenstemming bereiken over de vergoeding, de deken schriftelijk om bemiddeling kan worden verzocht).

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 19 oktober 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.