ECLI:NL:TADRAMS:2020:218 Raad van Discipline Amsterdam 20-648/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:218
Datum uitspraak: 12-10-2020
Datum publicatie: 22-10-2020
Zaaknummer(s): 20-648/A/NH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over bejegening van klaagster door verweerster onvoldoende onderbouwd. Voorts staat het een advocaat vrij de werkzaamheden te beëindigen. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 12 oktober 2020

in de zaak 20-648/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 28 augustus 2020 met kenmerk td/re/20-118/1102433, door de raad ontvangen op 28 augustus 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 26 december 2019 en 2 januari 2020 is klaagster naar eigen zeggen slachtoffer geworden van verkrachting door haar buurman.

1.2    Op 20 februari 2020 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met het kantoor van verweerster.

1.3    16 en 18 maart 2020 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster.

1.4    Op 18 maart 2020 heeft verweerster een brief gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“In aansluiting op ons telefoongesprek van 16 maart 2020 en onze contacten daarna per mail en per telefoon bericht ik u als volgt.

Uw hulpvraag

Vanwege de bijzondere omstandigheden (corona) heeft ondergetekende telefonisch een intakegesprek met u gevoerd op 16 maart 2020.

U bent op 26 december 2019 en op 2 januari 2020 het slachtoffer geworden van een misdrijf (verkrachting) door uw buurman, zo heeft u mij laten weten. U maakt zich sindsdien ernstige zorgen over de toestand van uw lichaam en uw geest. U heeft het sterke vermoeden dat uw buurman inwendig bij u iets heeft weggehaald, vernield of ingebracht.

Wat is er tot nu toe gebeurd?

U heeft na het gebeuren op 2 januari 2020 telefonisch contact gehad met het Centrum voor Seksueel Geweld in Noord Holland en u laat weten toen het advies te hebben gekregen om de politie te bellen. De politie heeft u pas begin februari 2020 voor een informatief gesprek kunnen bezoeken en op 4 maart 2020 heeft u aangifte bij de politie gedaan. Er zijn dus geen (forensische) sporen veilig gesteld.

Tijdens ons telefoongesprek van maandag 16 maart 2020 gingen u en ik er van uit dat de politie en het Openbaar Ministerie bezig waren met onderzoek naar deze aangifte.

Op uw verzoek heb ik in de middag van maandag 16 maart 2020 contact opgenomen met de zedenpolitie om te vragen naar de stand van zaken. Mij werd toen door een dienstdoende agent verteld dat u snel bericht van de politie zou krijgen en dat hij in het systeem zag dat geen onderzoek door de politie werd gedaan en dat wel contact was geweest over deze zaak tussen de behandelend politieagenten en een zeden officier van justitie. Uit de aantekeningen in het systeem maakte de agent op dat mogelijk niet vervolgt kan worden wegens gebrek aan bewijs. Ik heb de agent verzocht om u snel duidelijkheid te (laten) geven.

Vandaag 18 maart 2020 laat u mij weten gister te zijn gebeld door de politie met de mededeling dat politie en Openbaar Ministerie (officier van justitie) inderdaad de overtuiging hebben dat niet vervolgt kan worden wegens gebrek aan bewijs.

Hoe verder?

Maandag 16 maart 2020 heb ik u onder meer het advies gegeven om medisch inwendig onderzoek te laten doen en om mogelijk ook professioneel geestelijke ondersteuning in te schakelen. U liet mij vandaag 18 maart 2020 weten nu een afspraak met spoed te hebben kunnen maken bij een gynaecoloog. U ziet hier tegen op maar bent wel voornemens om naar de afspraak toe te gaan. Hopelijk kan het inwendig onderzoek u duidelijkheid bieden en daar waar een beschadiging inwendig zou worden vastgesteld is dit mogelijk een nieuw gegeven dat u met de politie wilt delen.

Ook heb ik met u gesproken over de mogelijkheid om een aanvraag voor een uitkering in te dienen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven in uw hoedanigheid van slachtoffer van een geweldsmisdrijf. U kunt die aanvraag indienen via de volgende website:

https://www.schadefonds.nl/

De politie zal u nog een schriftelijk bericht over het niet verder vervolgen zenden. Tegen dit bericht kunt u een klacht indienen, een klacht wegens niet verder vervolgen (zie artikel 12 van het wetboek van strafvordering). Een dergelijke klacht moet binnen drie maanden na dagtekening van het bericht over het niet verder vervolgen zijn ingediend bij het Gerechtshof te Amsterdam. Ik heb u laten weten dat ik bij de huidige stand van zaken een dergelijke klacht weinig tot geen kans van slagen geef. Om die reden raad ik u, uitgaande van de huidige bekende gegevens, af om een dergelijke klacht in te dienen en zal ik dat ook sowieso niet voor u doen. U kunt zelf de klacht indienen, zonder advocaat. Zie bijvoorbeeld de volgende website:

https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Rechtsgebieden/Strafrecht/Procedures/Paginas/Klacht-niet-vervolgen-strafbaar-feit.aspx

U vroeg mij ook naar de mogelijkheden om uw buurman civielrechtelijk aansprakelijk te stellen voor hetgeen hij richting u heeft gedaan. Wanneer de buurman niet strafrechtelijk wordt veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit jegens u zal het, uitgaande van de huidige bekende gegevens, erg moeilijk worden om de aansprakelijkheid van de buurman door een civiele rechter vastgesteld te krijgen. Om die reden raad ik u af om een dergelijke procedure te starten en zal ik dat ook sowieso niet voor u doen.

Door de overheid gefinancierde rechtsbijstand

Met u heb ik gesproken over door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Wij hebben voor u door de overheid gefinancierde rechtsbijstand aangevraagd en verkregen. Omdat u het slachtoffer bent van een zedenmisdrijf kunt u gebruik maken van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand zonder daar een eigen bijdrage voor te hoeven betalen en zonder dat er een inkomens en vermogenstoets plaatsvindt.

Verdere voortzetting van de zaak

Helaas kan ik u gelet op het bovenstaande niet verder bijstaan.

Ik wens u voor de komende periode veel sterkte en herstel toe.

Wilt u nadat het inwendig onderzoek heeft plaatsgevonden en nadat u de berichtgeving van de politie over het niet verder vervolgen heeft ontvangen nog een keer een juridisch advies over het wel of niet indienen van een klacht wegens niet verder vervolgen (artikel 12 wetboek van strafvordering) dan adviseer ik u een advocaat te raadplegen die is aangesloten bij de Stichting Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zeden Slachtoffers. Voor meer informatie over deze stichting kunt u terecht op https://langzs.nl/.

Hier ga ik over tot het afsluiten van uw dossier en de aan u verleende toevoeging zal ik voor mijn advies werkzaamheden aan u declareren bij de overheid. Uw dossier zal ik nog gedurende vijf jaren bij mij op kantoor bewaren.

Mocht u op een gegeven moment besluiten een andere advocaat in te schakelen dan kunt u deze advocaat altijd verzoeken contact op te nemen met ons kantoor zodat mogelijk gegevens en/of de toevoeging kunnen worden overgedragen.”

1.5    Diezelfde dag, 18 maart 2020, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft klaagster in een telefoongesprek onbeschoft/respectloos behandeld;

b)    Verweerster heeft de telefoonverbinding plotsklaps verbroken;

c)    Verweerster heeft klaagster gepest en racistisch bejegend;

d)    Verweerster heeft een onjuiste conclusie getrokken door te stellen dat het letsel van klaagster slechts op een gevoel van klaagster was gebaseerd.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) t/m d)

4.1    De klachtonderdelen a) t/m d) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2    Klaagster verwijt verweerster dat zij klaagster in een telefoongesprek onbeschoft/respectloos heeft behandeld, de telefoonverbinding plotsklaps heeft verbroken en klaagster gepest heeft en racistisch heeft bejegend. Ter toelichting voert klaagster aan dat verweerster tijdens het telefoongesprek erg onbeschoft deed en zomaar ophing. Verweerster wil klaagster niet helpen en geeft aan dat klaagster een andere advocaat kan zoeken, ze heeft geen zin om een zaak te starten. Verweerster is klaagster aan het pesten en neemt haar niet serieus, aldus steeds klaagster. Bij repliek heeft klaagster nog aangevoerd dat verweerster een verkeerde conclusie heeft getrokken door te stellen dat het letsel van klaagster slechts op een gevoel van klaagster is gebaseerd. Ter onderbouwing verwijst klaagster naar een foto van haar vagina en een afschrift uit het huisartsenjournaal.

4.3    Verweerster betwist een en ander. Verweerster voert aan dat op 16 maart 2020 viermaal telefonisch contact is geweest tussen klaagster en verweerster. Eenmaal om te bespreken of een telefonische intake gewenst was, eenmaal voor de telefonische intake, eenmaal omdat klaagster vlak voordat verweerster in een volgende telefonische bespreking ging terugbelde en eenmaal omdat verweerster klaagster na haar telefonische bespreking terugbelde. Tijdens het laatste telefonische contact op 16 maart 2020 vertelde klaagster dat zij het sterke vermoeden had dat de buurman iets bij haar had weggehaald, vernield of ingebracht waardoor de buurman haar in zijn macht had. Daarop heeft verweerster klaagster erop gewezen dat enkel haar overtuiging dat de buurman bij het seksueel misbruik inwendig iets bij haar heeft weggehaald, vernield of ingebracht en haar nu in zijn macht heeft onvoldoende bewijs in het kader van een strafvervolging zal opleveren om tot een veroordeling te komen, en heeft verweerster klaagster gewezen op de mogelijkheid om bijvoorbeeld via de huisarts en/of het Centrum voor Seksueel Geweld hulp in te schakelen. Klaagster was teleurgesteld maar leek een en ander wel te begrijpen. Voorts heeft verweerster met klaagster afgesproken dat verweerster eerst de politie zou bellen om de stand van zaken rond de aangifte van klaagster te vernemen en dat verweerster klaagster daarna nader zou berichten over de werkzaamheden die verweerster mogelijk voor klaagster kon verrichten. Die middag heeft verweerster contact opgenomen met de zedenpolitie waarbij werd medegedeeld dat de buurman mogelijk niet vervolgd zou worden. De zedenpolitie zegde toe klaagster daarover binnen enkele dagen te zullen berichten. Op 18 maart 2020 liet klaagster verweerster per e-mail weten dat de politie haar had gebeld. Daarop heeft verweerster telefonisch contact met klaagster opgenomen. Klaagster vertelde dat de politie wegens gebrek aan bewijs afziet van vervolging van de buurman. Tijdens dit telefoongesprek heeft verweerster klaagster er nogmaals op gewezen dat enkel haar overtuiging dat de buurman bij het seksueel misbruik inwendig iets bij haar heeft weggehaald, vernield of ingebracht en haar nu in zijn macht heeft onvoldoende bewijs in het kader van een strafvervolging zal opleveren om tot een veroordeling te komen, en op de mogelijkheid om bijvoorbeeld via de huisarts en/of het Centrum voor Seksueel Geweld hulp in te schakelen. Tijdens dit gesprek heeft verweerster klaagster ook duidelijk gemaakt dat zij, omdat zij geen kans van slagen in de zaak zag bij de huidige stand van zaken, de zaak niet zou behandelen en dat het klaagster uiteraard vrijstond om een andere advocaat te benaderen. Een en ander is schriftelijk aan klaagster bevestigd in de brief van 18 maart 2020 (zie hiervoor onder punt 1.4). Verweerster heeft in de gesprekken met klaagster zoveel mogelijk geprobeerd rekening te houden met de emoties van klaagster. Tijdens de telefoongesprekken heeft verweerster bijvoorbeeld meermaals gevraagd of klaagster het nog wel aankon om verder te spreken over het gebeurde. Klaagster antwoordde op die vraag telkens bevestigend. Ook heeft verweerster diverse malen haar medeleven betuigd aan klaagster. Klaagster is door verweerster niet onbeschoft behandeld, maar juist met respect bejegend. De telefonische verbinding is door verweerster geen enkele keer plotsklaps verbroken. De telefoongesprekken zijn in goede harmonie afgesloten. Van pesterige uitlatingen of racistische uitlatingen richting klaagster is geen sprake geweest. Tijdens de contacten met klaagster is in het geheel niet over ras, cultuur en/of afkomst gesproken daar verweerster in haar contacten met klaagster niet aan dit onderwerp (dat bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven wel van belang kan zijn) is toegekomen. Verweerster geeft voorts aan blij te zijn dat klaagster na het laatste contact met verweerster nu de huisarts in consult heeft geroepen. Mogelijk kunnen de medische bevindingen klaagster en haar nieuwe advocaat behulpzaam zijn bij de behandeling van de voor klaagster voorliggende kwestie. De inschatting van de haalbaarheid van de zaak die verweerster op 18 maart 2020 heeft gemaakt blijft voor wat betreft verweerster echter overeind, aldus steeds verweerster.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Tegenover de stellingen van klaagster, met betrekking tot (kort gezegd) de bejegening van klaagster door verweerster, staat de ontkenning daarvan door verweerster. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan het woord van verweerster maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat is in deze zaak niet het geval. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klaagster onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht om de klachtonderdelen a) t/m c) tegenover de gemotiveerder betwisting door verweerster nader te onderbouwen en aannemelijk te maken. Tot slot geldt met betrekking tot klachtonderdeel d) dat, voor zover klaagster verweerster verwijt dat zij een verkeerde conclusie heeft getrokken door te stellen dat het letsel van klaagster slechts op een gevoel van klaagster is gebaseerd, uit het klachtdossier blijkt dat op het moment dat verweerster haar inschatting van de haalbaarheid van de zaak gaf ook (nog) geen sprake was van enige medische onderbouwing. Verweerster heeft klaagster er terecht op gewezen dat enkel haar overtuiging dat de buurman bij het seksueel misbruik inwendig iets bij haar heeft weggehaald, vernield of ingebracht en haar nu in zijn macht heeft onvoldoende bewijs in het kader van een strafvervolging zal opleveren om tot een veroordeling te komen. De voorzitter acht het niet onbegrijpelijk dat verweerster in haar brief van 18 maart 2020 tot (kort gezegd) een negatief procesadvies is gekomen en op basis daarvan heeft besloten de werkzaamheden voor klaagster te beëindigen. Voor zover klaagster verweerster tevens verwijt dat zij de zaak van klaagster niet (verder) wilde behandelen geldt dat het een advocaat vrijstaat om de werkzaamheden te beëindigen. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster in dit kader tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klachtonderdelen a) t/m d) zijn kennelijk ongegrond.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 12 oktober 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.