ECLI:NL:TADRAMS:2020:216 Raad van Discipline Amsterdam 20-258/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:216
Datum uitspraak: 05-10-2020
Datum publicatie: 12-10-2020
Zaaknummer(s): 20-258/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Deels niet-ontvankelijke en deels ongegronde klacht. Niet gebleken dat de door verweerder gebruikte woorden in zijn brief aan de deken onjuist zijn en ook overigens is de brief niet klachtwaardig.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 5 oktober 2020

in de zaak 20-258/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 26 november 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 7 april 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-1081876 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld via een videoconferentie op 7 september 2020. Daarbij was klager aanwezig. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails (met bijlagen) van verweerder aan de raad van 21 en 24 april en 2 mei 2020, de e-mail met bijlagen van de deken aan de raad van 28 april 2020 en de e-mails (met bijlage) van klager aan de raad van 19 juni en 24 augustus 2020.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is jarenlang verwikkeld geweest in verschillende procedures met zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw). Verweerder was tot 1 juni 2018 advocaat en is de huidige partner van de vrouw.

2.3    Bij brief van 24 april 2018 heeft verweerder bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken Limburg) een klacht ingediend over de (toenmalige) advocaat van klager, mr. D. De brief luidt, voor zover van belang:

“Ondertussen moet [mr. D] bekend worden verondersteld met de reputatie van zijn cliënt als notoir querulant en veelklager, met naar diens eigen zeggen en door [mr. D] als zodanig op diens verzoek in rechte herhaald: “trekken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis” (…)

wegens fiscale fraude geëindigde strafzaak (…)

(thans onder de rechter bij het EVRM) (…)

het door u zogenaamd tegen en/of over mij bij het CPG ingediende Wob-verzoek (…)

een door u tegen mij ingediend Wob-verzoek (…)

dat ik aangifte tegen u zal doen wegens uw brieven aan [de vrouw] resp. uw gebleken betrokkenheid bij de valselijk opgemaakte klachtbrieven van uw cliënt”     

2.4    Bij brief van 17 augustus 2018 heeft de vrouw de deken Limburg bericht dat zij zich wenst te voegen in de klachtzaak van verweerder tegen mr. D.

2.5    Op 17 juni 2019 heeft bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de raad Den Bosch) de mondelinge behandeling van de klacht plaatsgevonden. Van die behandeling is proces-verbaal opgemaakt. In dat proces-verbaal staat onder meer het volgende:

“Klager sub 1 (verweerder, rvd) is voormalig advocaat en heeft klaagster sub 2 (de vrouw, rvd) van mei 2015 tot eind 2015 als advocaat bijgestaan. (…)

Code 01 wil zeggen dat er geen bewijs is (…)

Daarna besloot het OM tot sepot code 02 (…)

Ik beweer dat die schriftelijke beslissingsbevestiging er niet zijn (…)

Verweerder stelt dat hij van het OM schriftelijke beslissingsbevestigingen heeft ontvangen en dat hij werkzaamheden heeft verricht en die stellingen zijn onjuist”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in de klachtbrief van 24 april 2018 en op de zitting bij de raad Den Bosch op 17 juni 2018 verschillende onjuistheden heeft verkondigd, die bovendien onnodig grievend zijn.

4    BEOORDELING

4.1    De raad stelt voorop dat verweerder zich met ingang van 1 juni 2018 van het tableau heeft laten schrappen. Nu de zitting van de raad Den Bosch ruim na die datum heeft plaatsgevonden, kan de raad niet oordelen over uitlatingen die verweerder op die zitting heeft gedaan. De klacht, voor zover die ziet op de zitting van 17 juni 2019, is dan ook niet-ontvankelijk.

4.2    De raad kan wel oordelen over de uitspraken die verweerder in de brief aan de deken Limburg van 24 april 2018 heeft gedaan (zoals weergegeven in 2.3 van deze beslissing). Verweerder heeft die uitspraken gedaan in het kader van zijn tuchtklacht over mr. D. Verweerder trad dus op voor zichzelf. Uitgangspunt is dat verweerder een grote vrijheid heeft om een tuchtklacht, met inbegrip van de daarbij gebezigde bewoordingen, in te richten zoals het hem goeddunkt. Wel dient hij zich te onthouden van uitspraken die onbetamelijk zijn. Dat de woorden in de brief van 24 april 2018 onjuist zijn, is niet gebleken. En overigens acht de raad de tekst van die brief niet klachtwaardig. De klacht, voor zover die ziet op de brief van 24 april 2018, is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht, voor zover die ziet op de zitting van de raad Den Bosch van 17 juni 2019, niet-ontvankelijk;

- verklaart de klacht, voor zover die ziet op de klachtbrief van 24 april 2018, ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. S. van Andel en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 5 oktober 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.