ECLI:NL:TADRAMS:2020:213 Raad van Discipline Amsterdam 20-178/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:213
Datum uitspraak: 05-10-2020
Datum publicatie: 12-10-2020
Zaaknummer(s): 20-178/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Deels gegrond verzet. Anders dan de voorzitter is de raad van oordeel dat verweerder ingevolge Gedragsregel 15 lid 2 toestemming aan klager had moeten vragen om de brief aan de raad te sturen, of op zijn minst een afschrift van de brief aan klager moeten sturen. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 5 oktober 2020

in de zaak 20-178/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 20 april 2020 op de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 21 maart 2017, uitgebreid op 25 juni 2019, heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 5 maart 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 40-17-0496/97610 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 20 april 2020 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht deels kennelijk ongegrond, deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk van onvoldoende gewicht verklaard. Deze beslissing is op 20 april 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 20 mei 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.

1.5    De mondelinge behandeling van het verzet heeft plaatsgevonden via een videoconferentie op 7 september 2020. Daarbij was klager aanwezig. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift met de bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van klager aan de raad van 24 augustus 2020.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, kort samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende in:

2.2    Klager stelt dat verweerder in het onderhavige geval niet bij brief van 11 december 2016 had mogen en kunnen klagen. Zijn klacht ging immers over de gang van zaken op de zitting van 6 december 2016, terwijl over dat onderwerp op grond van het klachtenreglement niet kan worden geklaagd.

2.3    Als het beklag van verweerder überhaupt al mogelijk was geweest, had hij zich daarbij uitdrukkelijk moeten beperken tot het beklagonderwerp. Dat heeft hij in de klachtbrief niet gedaan.

2.4    Verweerder heeft in zijn klachtbrief inhoudelijke, negatieve opmerkingen gemaakt over de advocaat van klager en over de klager zelf betreffende in de bij de raad op dat moment aanhangige tuchtzaak. Hiermee was sprake van potentiële, in elk geval bewust gewilde nadelige/schadende beïnvloeding. Die uitlatingen waren bovendien onnodig grievend, zodat verweerder ook regel 31 van de Gedragsregels 1992 geschonden.

2.5    Anders dan de voorzitter heeft geoordeeld is regel 15 lid 1 van de Gedragsregels 1992 wel van toepassing. Evenzeer van toepassing is regel 15 lid 2 van de Gedragsregels 1992, maar daarover heeft de voorzitter in haar beslissing ten onrechte niet geoordeeld.

2.6    De voorzitter heeft bij de beoordeling van klachtonderdeel b) ten onrechte een koppeling gemaakt met het langlopende geschil tussen klager en zijn ex-echtgenote, terwijl dat niet van belang is voor de vraag of een advocaat zich onnodig grievend heeft uitgelaten.

2.7    Wat betreft klachtonderdeel c) is juist dat klager tijdig kennis heeft genomen van de door de griffie van het Hof van Discipline doorgezonden e-mail van verweerder, maar dit leidt er niet toe dat daarmee de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van verweerders handelen wordt ontnomen. Anders dan de voorzitter heeft overwogen betrof het wel een e-mail waarop klager de behoefte had om te reageren.

2.8    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad is, anders dan de voorzitter, van oordeel dat het verweerder tuchtrechtelijk te verwijten valt dat hij op 11 december 2016 een faxbrief aan de raad heeft gestuurd betreffende de zaak waarvan de behandeling al op 6 december 2016 was gesloten, zonder toestemming van klager en zonder klager een afschrift van die faxbrief te sturen. Verweerder heeft zich in die brief immers niet beperkt tot het klagen over de gang van zaken bij aanvang van de mondelinge behandeling op 6 december 2016, hij heeft zich ook inhoudelijk uitgelaten over de klacht die klager over hem had ingediend en over klager als persoon. Met betrekking tot deze onderwerpen had verweerder op grond van regel 15 lid 2 van de Gedragsregels 1992 toestemming aan klager moeten vragen om de brief aan de raad te sturen, of op zijn minst een afschrift van die brief aan klager moeten sturen. Dat heeft verweerder niet gedaan. Het verzet tegen klachtonderdeel a) is dan ook gegrond en  klachtonderdeel a) is gegrond. 

4.3    Wat betreft de overige klachtonderdelen is de raad van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en rekening heeft gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Zij heeft klachtonderdelen b) en c) dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond/kennelijk niet-ontvankelijk/kennelijk van onvoldoende gewicht bevonden. Het verzet tegen die klachtonderdelen is dan ook ongegrond.

5    MAATREGEL

5.1    De raad acht voor het gegrond verklaarde klachtonderdeel a) de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

6    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

6.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

6.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

6.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 6.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet tegen klachtonderdeel a) gegrond;

- verklaart het verzet voor het overige ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

- legt verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.3.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. S. van Andel en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 oktober 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 5 oktober 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig verzonden.