ECLI:NL:TADRAMS:2020:209 Raad van Discipline Amsterdam 20-611/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:209
Datum uitspraak: 28-09-2020
Datum publicatie: 05-10-2020
Zaaknummer(s): 20-611/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat in beide onderdelen kennelijk ongegrond. Uit het klachtdossier volgt dat verweerster haar werkzaamheden voor klager na de uitspraak van het hof in overleg met klager heeft beëindigd en de zaak heeft overgedragen aan een advocaat die cassatiezaken doet. Dat verweerster vervolgens, al dan niet in verband met de door haar gestelde vertrouwensbreuk, niet bereid was nieuwe werkzaamheden voor klager te verrichten is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 28 september 2020

in de zaak 20-611/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 12 augustus 2020 met kenmerk 1110561/EJH/YH, door de raad ontvangen op 12 augustus 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is in geschil met het verzorgingstehuis waar de moeder van klager woonachtig is, (onder meer) in verband met de wens van klager om zijn moeder naar Ghana te laten gaan. In dat kader heeft een medewerker van het verzorgingstehuis op 21 december 2017 aan de kantonrechter een verzoek gedaan tot ondercuratelestelling van de moeder van klager. Op 29 januari 2018 heeft de kantonrechter een beschikking gewezen, waarbij Zorg en Wonen B.V., die bij beschikking van 3 januari 2018 tot provisioneel bewindvoerder was benoemd, tot curator van de moeder van klager is benoemd. Tegen deze beschikking van 29 januari 2018 heeft verweerster namens klager hoger beroep ingesteld.

1.2    Op 8 januari 2019 heeft het hof een beschikking gewezen, waarbij het hof de beschikking van de rechtbank heeft bekrachtigd. Het hof heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:

“Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter en de gronden waarop dat oordeel berust. Naast het feit dat betrokkene niet in staat is haar belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van haar lichamelijke en geestelijke toestand, speelde ten tijde van het verzoek tot ondercuratelestelling met name mee dat de zoon betrokkene wilde meenemen naar Ghana, hetgeen – gezien de wijze waarop de zoon van plan was de reis naar Ghana te bewerkstelligen – aanzienlijke risico’s voor betrokkene zou meebrengen. Het hof heeft niet de overtuiging gekregen dat de situatie zodanig is veranderd dat de gronden die destijds tot de ondercuratelestelling hebben geleid niet meer aanwezig zijn. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking. Betrokkene is zeer kwetsbaar en behoeft intensieve verzorging. Daarnaast is het plan om betrokkene naar Ghana te laten terugkeren nog steeds actueel. Verder is gebleken dat, anders dan de zoon meende, betrokkene grote schulden heeft. Hoewel de zoon zeer betrokken is bij betrokkene, is het hof van oordeel dat hij geen goed beeld heeft van wat betrokkene nodig heeft. Ter zitting in hoger beroep heeft de zoon bijvoorbeeld nog verdedigd dat betrokkene de vliegreis naar Ghana zittend in ‘economy comfort’ kan doen, terwijl dit door de professionals, die betrokkene al gedurende lange tijd intensief verzorgen, ten strengste wordt afgeraden vanwege haar heup- en rugproblemen. Zij mag en kan alleen liggend vervoerd worden, aldus de professionals. In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat betrokkene beschermd dient te worden tegen zaken die tegen haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen indruisen. Een minder verstrekkende maatregel dan curatele is daarvoor in de gegeven omstandigheden onvoldoende geschikt. (…)”

1.3    Op 9 januari 2019 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Dank voor uw toelichting op de beschikking gerechtshof. Enige mogelijkheid wat ik nu zie is het inwinnen van een second opinion arts en daarbij hoop ik alsnog nieuwe informatie te mogen uithalen en hiermee ga ik verder door naar cassatie. Wellicht kunt u mijn inzicht en mening mee over vervolg actie eens zijn. Meer kan ik niet doen op dit moment.

Dank voor uw tijd en inspanning.”

1.4    Op 4 april 2019 heeft de opvolgend advocaat van klager een negatief cassatieadvies uitgebracht.

1.5    Op 6 april 2020 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Wij hebben elkaar afgelopen donderdag telefonisch gesproken. U gaf aan dat u meerdere malen aan de rechtbank had verzocht om de curator te ontslaan, maar dat de rechtbank maar niet op uw brieven reageert. Ik heb u toen aangegeven dat u de verzonden brieven aan mij kon toesturen en ik dan zou kijken of u wellicht bijstand van een derde nodig heeft.

Ik heb uw brieven doorgenomen. Ik denk dat u er verstandig aan doet om de hulp van een derde in te schakelen voor het verzoek om een nieuwe curator te benoemen. (…)

Ik heb uw vorige week donderdag ook al aangegeven dat ik nog moest nadenken over uw vraag of ik u weer bij kan staan. Ik heb besloten dat ik u niet in deze nieuwe zaak wil bijstaan. Een vriendin van u heeft mij benaderd en dat gesprek heb ik als onprettig ervaren. Waardoor helaas, maar waar, mijn vertrouwensband met u ook is beschadigd. U kunt het Juridisch Loket bellen voor een doorverwijzing naar een advocaat of u kunt er natuurlijk zelf één zoeken op internet.

Er op vertrouwende u hiermede naar behoren te hebben geïnformeerd, rest mij niets anders dan u heel veel succes te wensen met uw zaak.”

1.6    Op 6 april 2020, later op de dag, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft onvoldoende gedaan om de zaak die zij voor klagers moeder in behandeling heeft gehad goed af te ronden;

b)    Verweerster heeft haar werkzaamheden beëindigd en daarmee klager en zijn moeder hulpeloos achtergelaten.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Klager verwijt verweerster dat zij onvoldoende heeft gedaan om de zaak die zij voor klagers moeder in behandeling heeft gehad goed af te ronden. Ter toelichting voert klager aan dat door het hof is aangegeven dat de moeder van klager naar Ghana mag mits zij liggend vervoerd wordt. De curator en het verzorgingstehuis willen daaraan echter niet meewerken. Het was de taak van verweerster om druk uit te oefenen op de curator zodat de laatste wens van de moeder van klager in vervulling zou gaan, aldus steeds klager. 

4.2    Verweerster betwist een en ander. Verweerster voert aan dat de veronderstelling van klager, dat het hof heeft gezegd dat zijn moeder naar Ghana mag en de curator hieraan moet meewerken, niet klopt. Verweerster heeft meermaals getracht dit klager uit te leggen. Het is uiteindelijk aan de curator of de moeder van klager naar Ghana mag. Het verzorgingstehuis is van mening dat de moeder van klager professionele zorg nodig heeft en dat de familie van klager in Ghana daarin niet kan voorzien. Ook is er een probleem met betrekking tot de financiering van het vertrek naar Ghana. Gezien het voorgaande is het niet te verwachten dat de curator akkoord zal gaan. Verweerster heeft haar werkzaamheden voor klager geruime tijd geleden beëindigd en op haar rust niet de verplichting om dit punt op te pakken. Overigens was klager op het moment dat zijn zaak werd overgedragen aan een andere advocaat voor de behandeling van de cassatieprocedure nog een tevreden cliënt, hij heeft zich later nog tot verweerster gewend met het verzoek hem in andere procedures bij te staan. Van klachtwaardig handelen is geen sprake, aldus steeds verweerster.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerster kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerster onvoldoende heeft gedaan om de zaak die zij voor klagers moeder in behandeling heeft gehad goed af te ronden. Klager heeft een en ander onvoldoende onderbouwd. Het is de voorzitter niet gebleken dat op verweerster in de gegeven omstandigheden de (tuchtrechtelijke) verplichting rustte om druk uit te oefenen op de curator. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Klager verwijt verweerster dat zij haar werkzaamheden heeft beëindigd en daarmee klager en zijn moeder hulpeloos heeft achtergelaten.

4.5    Verweerster betwist dit. Verweerster voert aan dat zij klager heeft bijgestaan in de procedure bij het hof, hetgeen tot de beschikking van 8 januari 2019 heeft geleid (zie hiervoor onder randnummer 1.2). Klager was het niet eens met deze beschikking, en wilde in cassatie gaan. Aangezien verweerster geen cassatiezaken behandelt, is de zaak toen overgenomen door een andere advocaat. De behandeling van de zaak is toen afgesloten door verweerster, dat was ook bekend bij klager. Klager heeft verweerster bedankt voor haar bijstand. Klager heeft verweerster nog gevraagd of zij hem eventueel kon bijstaan bij een herroepingsprocedure voor het EHRM. Daarop heeft verweerster aangegeven dat zij de herroepingsprocedure niet kansrijk acht en bovendien geen zaken behandelt voor het EHRM, en klager doorverwezen naar het Juridisch Loket. In juli 2019 heeft klager verweerster nogmaals bedankt voor haar bijstand en haar iets gevraagd over het indienen van een klacht bij de Raad van State. Vervolgens is verweerster op 2 april 2020 door een vriendin van klager telefonisch benaderd en daarbij is verweerster (en haar kantoor) op een niet prettige wijze bejegend. Daarna heeft verweerster met klager gebeld, waarbij klager aangaf weer haar bijstand te wensen en bereid te zijn haar uurtarief te voldoen. Daarop heeft verweerster aangegeven dat zij wel even naar de bij de rechtbank ingediende stukken wilde kijken om te beoordelen wat er verkeerd ging met het door klager gedane verzoek. Daarbij heeft verweerster verder nadrukkelijk aangegeven dat als bijstand van een advocaat nodig zou blijken, zij niet wist of zij klager nog wel wilde bijstaan, aangezien zij het niet prettig vond hoe de vriendin van klager haar had bejegend en er daardoor sprake was van een geschade vertrouwensband tussen haar en klager. Verweerster heeft aldus al geruime tijd geen zaak meer van klager in behandeling en het staat verweerster als advocaat vrij om zaken van oud-cliënten niet aan te nemen, al helemaal als sprake is van een geschade vertrouwensband. Verweerster heeft klager doorverwezen naar het Juridisch Loket en hem niet hulpeloos achtergelaten, aldus steeds verweerster.

4.6    De voorzitter overweegt als volgt. Het staat een advocaat vrij om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Blijkens het klachtdossier heeft verweerster aan deze eisen voldaan. Uit het klachtdossier volgt immers dat verweerster haar werkzaamheden voor klager na de uitspraak van het hof van 8 januari 2019 in overleg met klager heeft beëindigd en de zaak heeft overgedragen aan een advocaat die cassatiezaken doet. Dat verweerster vervolgens, al dan niet in verband met de door haar gestelde vertrouwensbreuk, niet bereid was nieuwe werkzaamheden voor klager te verrichten is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 september 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 28 september 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.