ECLI:NL:TADRAMS:2020:193 Raad van Discipline Amsterdam 20-565/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:193
Datum uitspraak: 07-09-2020
Datum publicatie: 14-09-2020
Zaaknummer(s): 20-565/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Niet gebleken dat verweerder op een intimiderende en ongepaste wijze de belangen van zijn cliënte behartigt en dat de door hem geuite dreiging met beslaglegging disproportioneel is.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  7 september 2020

in de zaak 20-565/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 23 juli 2020 met kenmerk 1104864, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4 en I tot en met IV.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster is lid van de Vereniging van Eigenaren Rekreatiepark De Bronsbergen (hierna: de VvE). Verweerder is de advocaat van Eazzis Vakantie Beheer B.V. (hierna: Eazzis). Tussen de VvE en Eazzis is op enig moment een beheersovereenkomst gesloten op grond waarvan Eazzis is belast met het beheer  van het recreatiepark van de VvE tegen vergoeding van periodieke bijdragen van de leden van de VvE. De VvE heeft per 1 januari 2020 deze overeenkomst met Eazzis opgezegd. Eazzis heeft die opzegging bestreden. Tussen Eazzis en (leden van) de VvE zijn verschillende procedures aanhangig geweest.

1.2    Bij vonnis in incident van 7 november 2019 heeft de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) in een procedure tussen Eazzis en de VvE (waarin Eazzis onder meer heeft gevorderd te bepalen dat de VvE zich zal onthouden van het op enige wijze oproepen, suggereren of anderszins beïnvloeden van haar leden en/of andere eigenaren van woningen op het recreatiepark om minder of geen bijdrage te voldoen aan Eazzis van de periodieke vergoeding die Eazzis bij de eigenaren in rekening brengt) onder meer het volgende overwogen:

“2.5.    Uit punt 51 van de procesinleiding blijkt dat het belang van Eazzis bij de eerste vordering ligt in doorbetaling van de periodieke bijdragen door de individuele eigenaren. Los van de vraag of dit belang wel behartigd zou worden bij toekenning van de voddering – de reeds gedane opzegging en de instructie aan haar leden van [de Vve] worden daarmee immers niet ongedaan gemaakt – heeft Eazzis onvoldoende aangetoond dat dit belang dringend is.

2.6.    Bij een voorlopige voorziening in de vorm van betaling is in verband met het restitutierisico terughoudendheid op zijn plaats. Een dergelijke voorziening wordt over het algemeen alleen toegekend indien de eisende partij voldoende heeft aangetoond dat zij een beslissing in de bodemprocedure niet kan afwachten en dat de vordering reeds voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.

2.7.    Eazzis stelt dat onmiddellijk haar solvabiliteit in gevaar komt als de leden van [de VvE] geen periodieke bijdrage meer leveren. Dit standpunt wordt door [de VvE] gemotiveerd betwist. Nu Eazzis verder geen, althans onvoldoende, stukken of bescheiden heeft overgelegd die haar standpunt onderbouwen, heeft zij onvoldoende aangetoond dat zij een beslissing in de hoofdprocedure niet kan afwachten. Daarnaast staat niet vast dat Eazzis recht heeft op de periodieke betaling en kan dit ook niet eenvoudig worden vastgesteld. Dit is immers afhankelijk van de uitkomst in de hoofdzaak.”

1.3    Bij brief van 27 januari 2020 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:

“U vermeldt in uw brief dat u voornemens bent de factuur voor de kwartaalbijdrage 2020 niet als zodanig te voldoen, maar maandelijks te willen betalen. U verwijst naar een schrijven van het bestuur van [de VvE].

Zoals reeds in een brief van 20 november 2019 door mijn cliente is gemeld aan alle eigenaren, is de stelling van uw bestuur dat eigenaren vrij zouden zijn zelf te bepalen hoe zij gaan betalen, onjuist.

U bent een Beheersovereenkomst aangegaan met cliënte. Uw bestuur meent dat deze overeenkomst geldig opgezegd is. Dat is niet juist, de overeenkomst loopt door en zoals u weet zal de rechter zich hier nader over uitspreken. Tot die tijd bent u, evenals cliënte, aan alle verplichtingen (…) gebonden.

Conform artikel 2 (…) zal ‘aan de eigenaar een door de exploitant vast te stellen bedrag in rekening worden gebracht’.

Dat bedrag is, aldus artikel 2 verschuldigd ‘jaarlijks bij vooruitbetaling op één januari van elk jaar’. De exploitant is bevoegd deze kosten gedeeld door vier verspreid over vier gelijke termijnen per kwartaal bij de eigenaar in rekening te brengen. De eigenaar is verplicht deze kosten binnen dertig dagen na het opeisbaar worden van het betreffende betaling te voldoen. (…)

Cliente hecht er zeer aan dat betaling straks wordt nageleefd. Indien u de openstaande factuur niet binnen de vervaltermijn voldoet, heb ik de opdracht onmiddellijk tot incasso en rechtsmaatregelen over te gaan. Er volgt dan beslaglegging op de woning, waarna in een separate procedure betaling wordt gevorderd. De bijkomende kosten, waaronder incassokosten, kosten beslaglegging, griffierecht, rente e.d. komen eveneens voor uw rekening. Voorts zal dan tot invordering van het gehele jaarbedrag telkens jaarlijks bij vooruitbetaling worden overgegaan, conform artikel 2 lid 1 (…)”

1.4    Op 24 maart 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.5    Bij vonnis van 8 april 2020 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de VvE  de beheersovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij op een intimiderende en ongepaste wijze de belangen van Eazzis behartigt. De dreiging met beslaglegging door verweerder geuit, is gelet op de stand van het dossier disproportioneel, aldus klaagster.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    Klaagster verwijt verweerder dat hij op een intimiderende en ongepaste wijze de belangen van Eazzis behartigt en dat de door hem geuite dreiging met beslaglegging disproportioneel is.

4.3    Verweerder heeft aangevoerd dat hij klaagster bij brief van 27 januari 2020 namens zijn cliënte heeft meegedeeld dat het voornemen van klaagster om over te gaan tot maandelijkse betaling in plaats van de per kwartaal gefactureerde kosten, onterecht is. Verweerder heeft in de brief toegelicht dat alle eigenaren gebonden zijn aan de beheersovereenkomst en dat de oproep van de VvE aan haar leden om tot maandelijkse betaling over te gaan in strijd is met de beheersovereenkomst. Verweerder heeft in de brief aangekondigd dat hij opdracht heeft om, zodra de vervaltermijn niet wordt nageleefd, onmiddellijk tot incasso en rechtsmaatregelen over te gaan en klaagster daarbij gewezen op onder andere de mogelijkheid van beslaglegging op haar woning. De aankondiging in de brief van verweerder dat er rechtsgevolgen zijn als de factuur niet op tijd wordt betaald is een duidelijk gemotiveerde uitleg en vooraankondiging. Van intimidatie is geen sprake. De aankondiging is evenmin disproportioneel. De oproep van de VvE aan haar leden om over te gaan tot maandelijkse betaling in plaats van per kwartaal heeft ingrijpende gevolgen voor Eazzis als exploitant. De administratie die werkt aan het factureren voor 207 eigenaren zou dan opeens maandelijks transacties moeten gaan verwerken, kwartaalfacturen moeten crediteren, maandfacturen moeten gaan aanmaken en de binnenkomst van gelden zou wijzigen. Eazzis heeft er dan ook een groot belang bij dat de afwijkende betalingen en dito facturatie zoveel mogelijk voorkomen wordt. Aangezien het vakantiewoningen betreft, is beslag op de woning een gebruikelijke zekerheidsstelling voor een geldelijke vordering. Voor de eigenaar heeft dit verder geen ingrijpende gevolgen. Anders dan klaagster stelt is er geen vonnis waarin is bepaald dat de bijdrage niet betaald hoeft te worden. Het is niet zo dat dat de aankondiging niet gepast was gelet op de toen lopende civiele zaak, aldus nog steeds verweerder.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft klaagster in zijn brief van 27 januari 2020 (zie hiervoor, 1.3) gewezen op haar betalingsverplichting en haar daarbij meegedeeld dat als zij die verplichting niet nakomt, hij opdracht heeft onmiddellijk tot incasso en rechtsmaatregelen over te gaan waarna beslaglegging op haar woning zal volgen. Verweerder mocht dit doen in het belang van zijn cliënte, die betaling van de periodieke bijdrage per kwartaal wenste in plaats van de door klaagster aangekondigde maandelijkse betaling. Klaagster heeft deze aankondiging kennelijk als intimiderend ervaren, maar de voorzitter is van oordeel dat verweerder met zijn brief de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Klaagster heeft nog verwezen naar r.o. 2.7 van het vonnis in incident van 7 november 2019, waaruit volgens haar zou volgen dat er terughoudendheid betracht dient te worden met betrekking tot de betaling van de periodieke bijdrage en heeft betoogd dat de opstelling van (de cliënt van) verweerder (ook) om die reden disproportioneel is. Verweerder heeft evenwel terecht aangevoerd dat die overweging ziet op de beoordeling door de rechtbank van de provisionele vordering die Eazzis in die procedure instelde en niet op de inning van betalingen door Eazzis bij eigenaren. Dat verweerder overigens de belangen van Eazzis op intimiderende en/of ongepaste wijze heeft behartigd heeft klaagster niet onderbouwd en is ook niet gebleken. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 7 september 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.