ECLI:NL:TADRAMS:2020:192 Raad van Discipline Amsterdam 20-572/A/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:192
Datum uitspraak: 07-09-2020
Datum publicatie: 14-09-2020
Zaaknummer(s): 20-572/A/OV
Onderwerp:
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over het kantoor van verweerder kennelijk niet-ontvankelijk, klacht over verweerder in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  7 september 2020

in de zaak 20-572/A/OV

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

en

verweerster

hierna samen: verweerders

Na een verwijzingsbeslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline van 21 juli 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 6 juli 2020, door de raad ontvangen op 27 juli 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager aan de raad van 11 augustus 2020.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 12 juli 2013 heeft klager aan het kantoor van verweerder, althans aan een voormalig kantoorgenoot van verweerder mr. X, opdracht gegeven hem juridische bijstand te verlenen in verband met een mogelijke aanspraak jegens Nationale Nederlanden/ING (hierna: NN/ING) vanwege een aan klager verkochte woekerpolis. Na dagvaarding van NN/ING in maart 2016 is in maart 2017 een voor klager negatief vonnis gewezen en is klager veroordeeld tot betaling van de proceskosten, verschotten en salarissen aan de zijde van NN/ING, in totaal een bedrag van € 6.540,-. In juni 2017 heeft mr. X namens klager hoger beroep ingesteld en in november 2017 heeft mr. X een toevoeging voor klager aangevraagd. De toevoeging is na een verzoek om peiljaarverlegging toegewezen.

1.2    Mr. Y, eveneens een kantoorgenoot van verweerder, heeft de zaak van mr. X overgenomen en zich op 15 februari 2018 gesteld. Klager en mr. Y zijn met NN/ING tot een minnelijke regeling gekomen: NN/ING heeft € 36.500,- als zijnde schadevergoeding voldaan. Een bedrag van € 11.500,- is vervolgens verrekend met de openstaande factuur in eerste aanleg. Na verrekening van de eigen bijdrage en het griffierecht is het nettoresultaat € 23.615,-. De Raad voor Rechtsbijstand heeft hierop besloten de toevoeging in te trekken, omdat het behaalde resultaat de voor klager geldende vrijstelling overschrijdt.

1.3    Bij e-mail van 29 augustus 2019 heeft klager het kantoor van verweerder aansprakelijk gesteld voor de door hem gestelde geleden schade. Bij e-mail van 3 oktober 2019 heeft verweerder, in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris van het kantoor, gereageerd op de aansprakelijkstelling van klager. Verweerder heeft klager onder meer geschreven:

“De zijdens U gemaakte verwijten zijn mijns inziens niet alleen grievend , maar ook onterecht en van een onrechtmatige daad waaruit schade voor uw voortvloeit is mij evenmin gebleken. Ik licht dit als volgt toe.

(…)

Op 4 mei 2018 bent u in kennis gesteld van het feit dat op 7 juni 2018 een (vijf)gesprek met ING, NN, [de advocaat van NN/ING], U en [mr. Y] zou plaatsvinden (…)

Tijdens dit 5-gesprek heeft NN (samen met ING) een niet voor onderhandeling vatbaar voorstel gedaan om € 30.000,- tegen finale kwijting te betalen aan U.

Door [mr. Y] is aangegeven dat het – op dat moment – nog onduidelijk was of de toevoeging al dan niet zou worden ingetrokken. Er zijn twee situaties geschetst, namelijk de situatie wanneer de toevoeging in stand zou blijven en de situatie bij intrekking van de toevoeging in hoger beroep.

In eerste aanleg was er circa € 23.538,10 gefactureerd. Kantoor was – puur in het kader van het treffen van een eventuele regeling met NN/ING – om het factuurbedrag voor deze eerste aanleg te fixeren op € 11.500,-

Getracht zou worden om NN/ING te bewegen om een bedrag ad € 36.500,- aan U te voldoen. De gevolgen zijn aan U geschetst.

(…)

Op 19 juli 2018 heeft er telefonisch contact met U plaatsgevonden. U gaat ermee akkoord om NN/ING voor te stellen om € 36.500,- te voldoen.

Diezelfde dag is een concept voorstel geformuleerd (…)

U went hiermee akkoord gegaan en nadien is het voorstel (op 19 juli 2018) verzonden.

Op 31 juli 2018 volgt het bericht van de zijde van NN/ING dat het voorstel wordt geaccepteerd. Partijen hebben overeenstemming.

(…)

Indien wij het schikkingsbedrag, gelet op het feit maximaal te bereiken resultaat, op € 29.999,99 hadden gesteld en derhalve de toevoeging in stand zou zijn gebleven zou u het volgende hebben ontvangen:

(…)

•    resultaat            € 17.114,00

Door een hoger schikkingsbedrag af te spreken, met als gevolg dat de toevoeging zoals verwacht en dezerzijds geschetst ingetrokken, is het resultaat voor u als volgt:

(…)

•    verschil / resultaat     € 18.500,-

(…) Van enige schade door het bedingen van een hogere schikking aan uw zijde is (…) geen sprake. Ook zie ik niet dat het bedingen van een hoger schikkingsbedrag jegens u onrechtmatig is geweest. Bovendien is het zo dat wij de kosten in het hoger beroep ook hebben gematigd dit om voor u een enigszins acceptabel resultaat te bereiken. (…) We hebben jegens u naar mijn oordeel alle zorgvuldigheid die van ons mag worden verwacht in acht genomen.

De conclusie is derhalve dat ik uw aansprakelijkstelling afwijs.”

1.4    Bij e-mail van eveneens 3 oktober 2019 heeft klager gereageerd op de e-mail van verweerder.

1.5    Op 5 oktober 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerders.

1.6    Bij e-mail van 11 oktober 2019 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“In dat kader heb ik , zonder erkenning van enige aansprakelijkheid heden aan mijn administratie opdracht gegeven het depot € 6.500,00 naar u over te boeken. Gelet op de inhoud van uw e-mail ga ik er vanuit dat daarmee deze kwestie is afgewikkeld en ik kan overgaan tot sluiting van het dossier.”

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerders het volgende.

a)    Door het te lang aanhouden van de zaak van klager zijn de advocaatkosten en het behaalde resultaat bijna gelijk aan het schikkingsbedrag dat is overeengekomen met NN/ING.

b)    De zorgplicht is geschonden. De toevoeging was bij een marge van € 30.000,- in stand gebleven maar nu er op advies van mr. Y € 6.500,- meer is gevraagd is de toevoeging ingetrokken. Het kantoor van verweerder heeft klager hiervan vanuit eigen financieel belang niet op de hoogte gesteld.

c)    Verweerder heeft klager bedreigd door te stellen dat hij de aan klager gefactureerde advocaatkosten niet zou verminderen als klager op voorhand naar de deken zou stappen.

d)    De toevoeging is pas aangevraagd voor het hoger beroep. Als er voor de eerste aanleg ook een toevoeging was aangevraagd had klager niet zulke hoge advocaatkosten gehad.

e)    Er is sprake geweest van een vooroverleg met NN/ING op het kantoor van verweerder. Doordat NN wist wat de financiële positie van klager was, wilde NN/ING in het voorstel naar klager toe niet verder gaan dan € 30.000,-. Het kantoor van verweerder is tijdens dit gesprek bespeeld door NN/ING om te voorkomen dat er jurisprudentie kwam te liggen over woekerpolissen.

3    VERWEER

3.1    Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter overweegt allereerst dat de klacht tevens is gericht tegen advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is (verweerster). Voorop staat dat het tuchtrecht voor advocaten ziet op klachten over het handelen van een individuele advocaat. Alleen als het gedrag waarover wordt geklaagd alle leden van een maatschap of alle bestuurders van een besloten vennootschap kan worden aangerekend, kan de klacht worden ontvangen als gericht tegen de individuele leden van de maatschap of bestuurders van de besloten vennootschap. Dit laatste is niet gebleken, zodat de klacht voor zover gericht tegen het kantoor van verweerder, verweerster, kennelijk niet-ontvankelijk is.

4.2    Wat betreft de klacht gericht tegen verweerder stelt de voorzitter vast dat verweerder in deze zaak uitsluitend is opgetreden als klachten- en geschillenfunctionaris, dit naar aanleiding van de aansprakelijkstelling van klager van 29 augustus 2019. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals hier in die van klachten- en geschillenfunctionaris, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.3    De verwijten die klager verweerder maakt in klachtonderdelen a), b), d) en e) zien op de juridische bijstand aan klager door (voormalig) kantoorgenoten van verweerder, mrs. X en Y. Verweerder kan niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen en/of nalaten van zijn (voormalige) kantoorgenoten. Klachtonderdelen a), b), d) en e) zijn om die reden kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel c) heeft wel betrekking op verweerder zelf. Klager heeft echter, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet onderbouwd dat verweerder hem heeft bedreigd. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klacht, voor zover gericht tegen verweerster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

-    de klacht, voor zover gericht tegen verweerder, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 7 september 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.