ECLI:NL:TADRAMS:2020:169 Raad van Discipline Amsterdam 20-451/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:169
Datum uitspraak: 27-07-2020
Datum publicatie: 03-08-2020
Zaaknummer(s): 20-451/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  27 juli 2020

in de zaak 20-451/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

gemachtigde: P. Hopman

advocaat te Amsterdam

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 17 juni 2020 met kenmerk 2019-964378, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft een geschil met Stichting Pensioenfonds ABP (hierna: ABP) over de hoogte van zijn pensioen.

1.2    In 2013 heeft klager een procedure tegen ABP aanhangig gemaakt bij de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Heerlen. De kantonrechter heeft de vordering van klager bij vonnis van 30 oktober 2013 afgewezen. Klager is hiertegen in hoger beroep gegaan. Bij arrest van 26 augustus 2014 heeft het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Verweerder heeft ABP in de procedures bijgestaan.

1.3    Bij brief van 17 februari 2018 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade ten bedrage van € 50.000,-. Verweerder heeft de aansprakelijkheid afgewezen.

1.4    Op 15 juni 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft in de procedures tegen klager willens en wetens gesteld dat het besluit c.q. de rechtshandeling van 17 augustus 1998 niet bij het ABP bekend was en onjuist was geadresseerd, terwijl dit aantoonbaar onjuist is.

b)    Verweerder heeft de besluiten van 23 december 2010 en 2 februari 2011 bewust achtergehouden per ingangsdatum van het pensioen van klager en dit nog eens herhaald in de procedures tegen klager.

c)    Verweerder heeft dit alles bewust op deze misleidende en onrechtmatige manier geregeld om klager op het verkeerde been te zetten, zodat klager zou procederen tegen de pensioenoverzichten. Van deze pensioenoverzichten wist verweerder al van tevoren dat deze geen rechtskracht zouden hebben in een gerechtelijke procedure.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klager kan worden ontvangen in zijn klacht. Ingevolge artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter dient deze voorschriften ambtshalve toe te passen.

4.2    Klager verwijt verweerder, kort gezegd, dat hij in de procedures bij de kantonrechter en het gerechtshof feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat die onjuist waren. Die procedures zijn echter met het vonnis van 30 oktober 2013 en het arrest van 26 augustus 2014 geëindigd. Door hierover pas in juni 2019 een klacht in te dienen, heeft klager de termijn van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet ruimschoots overschreden. Voor zover klager stelt dat hij pas later bekend is geworden met de gevolgen van het handelen en/of nalaten van verweerder geldt dat klager zelf heeft gesteld dat hij daarmee in februari 2018 bekend is geworden. Door in juni 2019 een klacht in te dienen heeft klager ook de termijn van artikel 46g lid 2 Advocatenwet overschreden. Van bijzondere omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is niet gebleken. De conclusie is dan ook dat de klacht niet-ontvankelijk is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, in alle onderdelen niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 27 juli 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.