ECLI:NL:TADRAMS:2020:159 Raad van Discipline Amsterdam 19-828/A/A 19-829/A/A 19-830/A/A 19-831/A/A 19-832/A/A 19-833/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:159
Datum uitspraak: 20-07-2020
Datum publicatie: 27-07-2020
Zaaknummer(s):
  • 19-828/A/A
  • 19-829/A/A
  • 19-830/A/A
  • 19-831/A/A
  • 19-832/A/A
  • 19-833/A/A
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. Geen aanleiding om aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter te twijfelen. Juiste maatstaf toegepast en rekening gehouden met alle relevante omstandigheden van het geval. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 20 juli 2020

in de zaken 19-828/A/A, 19-829/A/A, 19-830/A/A, 19-831/A/A,  19-832/A/A en 19-833/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 20 juli 2020 op de klacht van:

klagers

over:

verweerders

gemachtigde: mr. B.

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 3 februari 2019 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.

1.2    Op 9 december 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerken 2019-786316, 2019-786320, 2019-786330, 2019-786333, 2019-786339 en 2019-786340 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 20 januari 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) klagers, met toepassing van artikel 46g, lid 1, aanhef en onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel a), klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond verklaard, klagers kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel c) voor zover dit zich richt tegen verweerder sub 1 en klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond verklaard voor zover dit zich richt tegen verweerders sub 2 tot en met 6.  Deze beslissing is op  20 januari 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Bij verzetschrift van 26 januari 2020 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 26 januari 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de digitale zitting van de raad van 8 juni 2020. Daarbij waren klager en verweerder sub 1,  tevens gemachtigde van verweerders 2 tot en met 6, digitaal aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van klagers. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van verweerders van 28 mei 2020 met bijlagen, van de e-mail van klager van 2 juni 2020 met bijlagen en van de pleitnotities van verweerder sub 1.

2    VERZET

2.1    Klagers kunnen zich niet met de beslissing van de voorzitter verenigen. De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in. Het is onjuist dat klager al meer dan drie jaar voor de indiening van zijn klacht op de hoogte was van de gewraakte feiten. Klager is pas in december 2018 bekend geworden met het feit dat de Stichting Beheer Derdengelden Advocatuur [geanonimiseerd door de raad] (hierna: de stichting) geld in beheer heeft genomen voor Nationale Nederlanden. Verder heeft de voorzitter het oordeel dat klachtonderdeel b) onvoldoende is onderbouwd niet gemotiveerd en daarmee is volgens klagers een fundamenteel rechtsbeginsel geschonden en is geen sprake van een eerlijk proces. Ten aanzien van klachtonderdeel c) hebben klagers, onder verwijzing naar een beslissing van het Hof van Discipline van 9 december 2019, gesteld dat de voorzitter in haar beslissing niet bij haar oordeel heeft meegenomen dat van verweerders verwacht had mogen worden dat zij de gegevens van hun verzekeraar zouden overleggen, zodat hij van die verzekeraar een helder standpunt zou kunnen krijgen. Klachtonderdeel c) is daarom onterecht weggeschreven als kennelijk ongegrond, aldus klagers.

2.2    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komen klagers in verzet niet op.

2.3    De raad zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling op de verzetgronden ingaan.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    VERWEER

4.1    Verweerder sub 1 heeft zich, ook namens verweerders sub 2 tot en met 6, schriftelijk en tijdens de zitting tegen de klacht en het verzet verweerd. De raad zal hierna, waar nodig, op dit verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

5.2    Op grond van de dossierstukken en de ter zitting afgelegde verklaringen ziet de raad geen aanleiding om aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter te twijfelen. Ten aanzien van klachtonderdeel a) concludeert de raad uit de e-mail van 6 mei 2015 van klagers toenmalige advocaat aan de advocaat van Nationale Nederlanden (zie 1.4 van de voorzittersbeslissing) dat er aan de zijde van klagers geen bezwaren bestonden tegen de rechtstreekse betaling aan de Rabobank op 7 juli 2015. Daarmee is de bekendheid van klager met die betaling gegeven. De rechtsgeldigheid van deze betaling is bovendien door de rechter in het vonnis van 19 juli 2017 vastgesteld en tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld. Het beroep van klagers op artikel 3:287 BW kan dan niet meer aan de orde komen. Dat klager, zoals hij op de mondelinge behandeling heeft benadrukt, niet wist dat Nationale Nederlanden het bedrag bestemd voor klaagster naar de derdengeldenrekening had overgemaakt, doet in het licht van de inhoud van de e-mail van 6 mei 2015 niet af aan het bovenstaande.

Uit het voorgaande volgt dat de termijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet in 2015 is gaan lopen en door zijn klacht pas op 3 februari 2019 bij de deken in te dienen, heeft klager die termijn overschreden. Ten aanzien van klachtonderdeel b) hebben klagers, ook in het verzetschrift, niet feitelijk onderbouwd op welke grond verweerders rekening en verantwoording zouden moeten afleggen over de onder hun beheer staande derdengeldenrekening. Hoewel de voorzitter dit in haar beslissing redelijk kort heeft gemotiveerd, is daarmee nog geen sprake van een oneerlijk proces. Hetgeen klagers in verzet over klachtonderdeel c) naar voren hebben gebracht, werpt geen ander licht op de zaak. Uit het bovenstaande volgt dat de verzetgronden van klagers niet slagen.

5.3    De raad is voorts van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de drie klachtonderdelen de juiste maatstaf heeft toegepast en rekening heeft gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De klachtonderdelen zijn dus terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk (klachtonderdeel a), kennelijk ongegrond (klachtonderdeel b), kennelijk niet-ontvankelijk (klachtonderdeel c voor zover gericht tegen verweerder sub 1) en kennelijk ongegrond (voor zover gericht tegen verweerders 2 tot en met 6) verklaard.

5.4    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. A. de Groot en P. van Lingen, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op

20 juli 2020.

Griffier                         Voorzitter

Verzonden op: 20 juli 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.