ECLI:NL:TADRAMS:2020:147 Raad van Discipline Amsterdam 20-396/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:147
Datum uitspraak: 06-07-2020
Datum publicatie: 13-07-2020
Zaaknummer(s): 20-396/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en voor het overige kennelijk ongegrond. Klager heeft tegenover het gemotiveerde verweer van verweerder niet onderbouwd dat verweerder niets voor hem heeft gedaan. Uit het klachtdossier blijkt voorts dat verweerder klager op de hoogte heeft gesteld van de zitting bij de rechtbank.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 6 juli 2020

in de zaak 20-396/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

gemachtigde: mr. I.F. Schouwink

advocaat te Breda

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 20 mei 2020 met kenmerk 866206, door de raad ontvangen op 22 mei 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 19.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft verweerder gevraagd hem bij te staan in een procedure over het voornemen van de IND de verblijfsvergunning van klager in te trekken en hem een inreisverbod op te leggen. Op 10 maart 2015 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd.

1.2    Op eveneens 10 maart 2015 heeft verweerder klager gevraagd een vragenlijst in te vullen en te retourneren.

1.3    Op 17 maart 2015 heeft verweerder klager meegedeeld dat de IND het door hem ingediende uitstelverzoek heeft gehonoreerd.

1.4    Op 17 april 2015 heeft verweerder aan klager een op die dag gevoerd telefoongesprek bevestigd.

1.5    Op 1 mei 2015 heeft verweerder klager een rappel gestuurd met betrekking tot de in 1.2 genoemde vragenlijst. Op 13 mei 2015 heeft klager de vragenlijst aan verweerder retour gestuurd.

1.6    Op 27 mei 2015 heeft klager de eigen verklaring bij vrijheidsontneming ondertekend.

1.7    Bij brief van 25 november 2015 heeft verweerder de uitnodiging voor de zitting van 14 januari 2016 aan klager gestuurd.

1.8    Op 19 januari 2016 hebben klager en verweerder telefonisch contact met elkaar gehad.

1.9    Op 15 februari 2016 heeft verweerder een medisch rapport van klager ontvangen.

1.10    Op 10 juni 2016 heeft klager verweerder per e-mail een beschikking van de IND van 25 mei 2016 toegestuurd.

1.11    Op 5 juli 2016 heeft verweerder klager een brief gestuurd met als bijlage het bezwaarschrift tegen de beschikking van de IND van 25 mei 2016 en een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen. Bij brief van 5 augustus 2016 heeft verweerder klager een afschrift gestuurd van de beslissing op bezwaar van de IND van 2 augustus 2016.

1.12    Bij brief van 4 september 2016 heeft verweerder klager de ingediende beroepsgronden gestuurd.

1.13    Op 26 september 2016 heeft verweerder klager gevraagd formulieren in te vullen, te ondertekenen en te retourneren. Klager heeft dat op 1 oktober 2016 gedaan.

1.14    Bij brief van 3 januari 2017 heeft verweerder klager op de hoogte gebracht van de zitting bij de rechtbank op 23 januari 2017. Op 12 januari 2017 heeft klager verweerder telefonisch meegedeeld de zitting niet te willen bijwonen. Verweerder is wel verschenen.

1.15    Bij brief van 9 maart 2017 heeft verweerder klager de uitspraken van de rechtbank gestuurd, met daarbij het advies daartegen niet in hoger beroep te gaan. Op 14 maart 2017 hebben klager en verweerder telefonisch contact met elkaar gehad. Op 20 april 2017 heeft verweerder klager bezocht, samen met de strafadvocaat van klager.

1.16    Bij brief van 12 juli 2017 heeft klager verweerder om geld gevraagd. Klager heeft dat verzoek herhaald bij brief van 2 april 2019.

1.17    Op 8 april 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft de door klager aan hem verstrekte opdracht niet uitgevoerd.

b)    Verweerder heeft klager geen bijstand verleend en klager niet op de hoogte gehouden van de gang van zaken.

c)    Verweerder heeft klager niet geïnformeerd over een zitting. Klager is uit eigen informatie gebleken dat zijn zaak is behandeld en dat verweerder daarbij niet aanwezig was. Klager heeft moeten bemerken dat er geen hoger beroep meer mogelijk is tegen de uitspraak van de rechtbank.

d)    Nadat klager verweerder met het bovenstaande had geconfronteerd, heeft verweerder klager meegedeeld naar een ander kantoor te zijn verhuisd en vergeten te zijn de papieren mee te nemen.

e)    Verweerder heeft klager geld geboden; op dat aanbod is klager niet ingegaan.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Klachtonderdelen a) en b)

4.1    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2    De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klager kan worden ontvangen in deze klachtonderdelen. Ingevolge artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter dient dit voorschrift ambtshalve toe te passen. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.

4.3    Klachtonderdelen a) en b) zien op de rechtsbijstand die verweerder vanaf maart 2015 aan klager heeft verleend. Klager heeft hierover op 8 april 2019 een klacht ingediend. Voor zover de klachtonderdelen betrekking hebben op de periode tot 8 april 2016 zijn ze niet-ontvankelijk gelet op het bepaalde in artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet. Voor zover de klachtonderdelen betrekking hebben op de periode na 8 april 2016 overweegt de voorzitter het volgende.

4.4    Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.5    Klager verwijt verweerder dat hij niets voor klager heeft gedaan en hem niet op de hoogte heeft gehouden van de gang van zaken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de hierboven aangehaalde, verschillende e-mails en brieven aan klager, toegelicht welke werkzaamheden hij heeft verricht en hoe hij klager op de hoogte heeft gehouden van het verloop van zijn zaak. Hiertegenover heeft klager zijn klacht niet onderbouwd. Klachtonderdelen a) en b), voor zover deze zien op de periode na 8 april 2016, zijn dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.6    Dit klachtonderdeel ziet, zo begrijpt de voorzitter, op de zitting bij de rechtbank op 23 januari 2017. Uit de door verweerder overgelegde correspondentie volgt dat verweerder klager hiervan bij brief van 3 januari 2017 op de hoogte heeft gesteld. Verweerder heeft onbetwist aangevoerd dat klager hem op 12 januari 2017 heeft meegedeeld de zitting niet te willen bijwonen en dat verweerder wel bij de zitting aanwezig is geweest. Op 9 maart 2017 heeft verweerder de uitspraak van de rechtbank aan klager toegestuurd met daarbij het advies daartegen niet in hoger beroep te gaan. Gelet op al het voorgaande mist klachtonderdeel c) feitelijke grondslag en is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.7    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij, toen hij door klager met zijn klachten werd aangesproken, tegen klager heeft gezegd dat hij naar een ander kantoor is verhuisd en vergeten is zijn papieren mee te nemen. Daargelaten dat het de voorzitter niet duidelijk is wat klager met dit klachtonderdeel bedoelt, heeft klager niet onderbouwd dat verweerder dit tegen hem heeft gezegd. Klachtonderdeel d) is eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.8    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij klager geld heeft geboden. Uit de door verweerder overgelegde correspondentie met klager volgt echter dat klager verweerder om geld heeft gevraagd en niet andersom. Ook klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klachtonderdelen a) en b), voor zover deze zien op de periode tot 8 april 2016, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

klachtonderdelen a) en b), voor zover deze zien op de periode vanaf 8 april 2016, en klachtonderdelen c), d) en e), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 6 april 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.