ECLI:NL:TADRAMS:2020:140 Raad van Discipline Amsterdam 20-205/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:140
Datum uitspraak: 29-06-2020
Datum publicatie: 06-07-2020
Zaaknummer(s): 20-205/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Op grond van de dossierstukken is de raad van oordeel dat verweerster zorgvuldig en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 29 juni 2020

in de zaak 20-205/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 28 mei 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 19 maart 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 918638 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de digitale zitting van de raad van 18 mei 2020. Daarbij waren klager en verweerster digitaal aanwezig. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 22. Ook heeft de raad kennisgenomen van de pleitnotities van klager en verweerder.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager werkt als taxichauffeur voor bedrijf A en houdt in dat kader een aandeel in bedrijf A. Tussen klager, bedrijf A en een aan bedrijf A gelieerde stichting (hierna: de stichting) is een geschil ontstaan over de verkoop van klagers aandeel. Verweerster heeft klager vanaf juni 2018 in dit geschil bijgestaan.

2.3    Bij e-mail van 17 juli 2018 heeft verweerster klager geadviseerd om een door bedrijf A voorgelegde nieuwe aansluitovereenkomst te tekenen en om daarna vervolgstappen tegen bedrijf A en de stichting te nemen als zij de door klager voorgenomen verkoop van zijn aandeel dwarszitten. Klager heeft deze aansluitovereenkomst begin september 2018 getekend en verweerster gevraagd om een brief aan bedrijf A te schrijven.

2.4    In de periode van oktober 2018 tot en met december 2018 heeft verweerster over het geschil gecorrespondeerd met de heer B., uitvoerend bestuurder van bedrijf A.

2.5    Begin december 2018 hebben klager en verweerster via e-mail overlegd over klagers geschil met bedrijf A en de stichting en over de vraag welke juridische mogelijkheden klager heeft. Klagers voorkeur ging daarbij uit naar een kort geding.

2.6    Op 6 december 2018 heeft verweerster klager per e-mail gewezen op het risico dat de kortgedingrechter van mening zal zijn dat het geschil met bedrijf A en de stichting zich niet leent voor behandeling in kort geding. Verder heeft verweerster in deze e-mail de kosten van een dagvaardingsprocedure voor klager op een rijtje gezet.

2.7    In reactie op de e-mail van verweerster van 6 december 2018 heeft klager diezelfde dag per e-mail onder meer het volgende aan verweerster bericht:

“U heeft gelijk, ik wil geen risico nemen met Kort Geding.

Ik verzoek u om een bodemprocedure te starten tegen … [geanonimiseerd door de raad]. Ik heb begrepen dat advocaten de doorlooptijden kunnen zien bij de Rechtbank.

Ik verzoek u om de eerste de beste datum te kiezen.

(…)

Ik wens u veel succes met de dagvaarding.

2.8    In januari 2019 heeft verweerster namens klager schikkingsonderhandelingen met de heer B. van bedrijf A gevoerd.

2.9    Op 4 februari 2019 heeft verweerster bedrijf A en de stichting namens klager gedagvaard bij de kantonrechter en gevorderd een aantal verklaringen voor recht uit te spreken en een bevel tot medewerking, met veroordeling van bedrijf A en de stichting in de kosten van het geding. In deze dagvaarding heeft verweerster vermeld dat klagers aandeel een marktwaarde van ten minste € 40.000,- vertegenwoordigt.

2.10    Op 3 april 2019 heeft verweerster klager per e-mail op de hoogte gesteld van de naamsverandering van haar kantoor.

2.11    Bij conclusie van eis in het incident van 11 april 2019 hebben bedrijf A en de stichting gevorderd dat de zaak zal worden verwezen naar de rechtbank vanwege absolute onbevoegdheid van de kantonrechter (hierna: het bevoegdheidsincident).

2.12    Op 18 april 2019 heeft verweerster klager telefonisch gesproken over het door bedrijf A en de stichting opgeworpen bevoegdheidsincident, over de mogelijkheden en hoe daarop gereageerd kan worden.

2.13    Op 19 april 2019 heeft verweerster de brief van de rechtbank over het reageren op de door bedrijf A en de stichting ingediende akte in het bevoegdheidsincident per e-mail naar klager gestuurd en – kort gezegd – uitgelegd wat de mogelijkheden zijn.

2.14    Op 30 april 2019 heeft klager – kort gezegd – per e-mail aan verweerster gevraagd om op de akte in het bevoegdheidsincident van bedrijf A en de stichting te reageren. In een bijlage bij deze e-mail heeft klager gesteld dat hij het niet eens is met het bevoegdheidsincident en heeft hij verweerster gevraagd waarom zij in de dagvaarding de marktwaarde van zijn aandeel heeft vermeld.

2.15    Op 30 april 2019 heeft verweerster onder meer het volgende aan klager gemaild:

“Onderdeel van uw opdracht aan mij is dat ik naar eigen inzicht uw belangen zo goed mogelijk behartig. Het noemen van het bedrag dat u in de markt kan krijgen voor uw aandeel is uiteraard nodig geweest om aan de rechter duidelijk te maken dat u belang heeft bij het aanhangig maken van deze vordering. Het belang van de eisende partij duidelijk maken, is essentieel in een dagvaarding.

(…)

Wat betreft de kosten wil ik het volgende met u afspreken:

• indien de kantonrechter besluit dat de zaak bij de kantonrechter blijft, betaalt u voor 2 uur werk;

• indien de kantonrechter besluit te verwijzen naar de rechtbank, betaalt u deze kosten niet.”

2.16    Op 2 mei 2019 heeft verweerster klager telefonisch meegedeeld dat zij zich onttrekt als advocaat van klager. Verweerster heeft dit op 3 mei 2019 per e-mail als volgt aan klager bevestigd:

“Gisteren hebben wij uitgebreid met elkaar gesproken in verband met de verdere behandeling door mij van uw zaak. Ik heb u het volgende aangegeven:

• Ik dien de akte in het bevoegdheidsincident kosteloos in;

• Na de indiening hiervan, wil ik mij terugtrekken als uw advocaat.

(…)”

2.17    Op 6 mei 2019 heeft klager verweerster – samengevat – bericht dat hij niet tevreden is over de dienstverlening van verweerster en dat zij hem geen andere keus geeft dan de bodemprocedure in te trekken. 

2.18    Op 7 mei 2019 heeft verweerster klager per e-mail bericht dat zij een combinatie van intrekken van de huidige bodemprocedure en het starten van een kort geding niet kansloos acht. Verweerster vraagt klager in haar e-mail of hij hiermee akkoord gaat en dat zij, bij akkoord, de bodemprocedure wil intrekken.

2.19    Op 8 mei 2019 heeft klager verweerster per e-mail onder meer bericht dat hij haar voorstel niet accepteert, dat hij met de bodemprocedure wil stoppen en dat hij niet tevreden is. In reactie daarop heeft verweerster klager diezelfde dag per e-mail onder meer gewezen op een aantal mogelijkheden voor na het bevoegdheidsincident, waaronder het intrekken van de bodemprocedure en alsnog een kort geding starten of het intrekken van de bodemprocedure en geen nieuwe zaak starten.

2.20    Op 8 mei 2019 heeft verweerster de kantonrechter bericht dat zij de zaak van klager tegen bedrijf A en de stichting wil intrekken en dat zij afstand doet van instantie op grond van artikel 250 Rv (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

2.21    Op 13 mei 2019 heeft verweerster klager per e-mail gevraagd hoe hij verder wil gaan met de procedure. Daarop antwoordt klager in een e-mail van diezelfde datum dat hij bij zijn beslissing blijft om met zijn rechtszaak tegen bedrijf A en de stichting te stoppen.

2.22    Op 27 mei 2019 heeft klager verweerster aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden door de volgens hem onjuiste behandeling van zijn zaak en door de terugtrekking van verweerster als zijn advocaat.

2.23    Bij vonnis van 5 juli 2019 heeft de kantonrechter de namens klager gevraagde afstand van instantie en doorhaling van de procedure geweigerd en de vordering van klager afgewezen met veroordeling van klager in de proceskosten van bedrijf A en de stichting. Verweerster heeft dit vonnis bij e-mail van 10 juli 2019 naar klager gestuurd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft de rechtszaak verkeerd aangepakt door een bodemprocedure in plaats van een door klager gewenst kort geding te starten;

b)    Verweerster heeft de zaak niet voortvarend aangepakt en is pas in februari 2019 een bodemprocedure gestart tegen bedrijf A en de stichting, waarbij verweerster de door klager voorgestelde wijzigingen niet in de dagvaarding heeft overgenomen;

c)    Verweerster is niet adequaat ingegaan op het bevoegdheidsincident dat zij zelf heeft veroorzaakt en heeft daarvoor ten onrechte kosten bij klager in rekening gebracht;

d)    Verweerster heeft zich op 2 mei 2019 zonder geldige reden teruggetrokken waardoor klager zich in de steek gelaten voelde en niet wist wat hij moest doen;

e)    Verweerster heeft geweigerd de kosten aan klager terug te betalen, waardoor klager zich genoodzaakt zag de procedure te beëindigen en waarvoor verweerster aansprakelijk is;

f)    Verweerster is ook aansprakelijk voor de financiële schade van klager voortvloeiend uit de waardevermindering van zijn aandeel in bedrijf A in verband met de aan bedrijf A opgelegde boete;

g)    Verweerster heeft niet alleen de belangen van klager behartigd, maar ook die van bedrijf A door de oprichting van haar nieuwe kantoor door bedrijf A te laten financieren;

h)    Verweerster heeft klager op het verkeerde been gezet door hem niet goed te informeren over de intrekking van zijn rechtszaak en het vonnis van 5 juli 2019;

i)    Verweerster heeft geen aansprakelijkheid erkend voor de schade van klager die is ontstaan als gevolg van de intrekking van de rechtszaak door verweerster op grond van artikel 250 Rv.

3.2    De raad zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling op de stellingen stukken van klager ingaan.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld, Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan de professionele standaard die binnen de beroepsgroep hanteert. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Hieruit volgt dat de tuchtrechter zich bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt. De raad zal klachtonderdelen a) tot en met c) en klachtonderdelen h) en i) met inachtneming van deze standaard beoordelen.

Klachtonderdeel a)

5.2    Klachtonderdeel a) gaat over de aanpak van de rechtszaak door verweerster en de keuze voor een bodemprocedure in plaats van een kort geding.

5.3    De raad is op grond van de dossierstukken van oordeel dat verweerster ten aanzien van de aanpak van de rechtszaak en de keuze voor een bodemprocedure zorgvuldig en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de e-mails voorafgaand aan de dagvaarding (zie 2.3 tot en met 2.6) blijkt dat verweerster regelmatig met klager contact heeft gehad over de stand van zaken en de te volgen aanpak. Verweerster heeft in dat verband onweersproken toegelicht dat zij met klager ook telefonisch heeft gesproken over de gekozen rechtsgang. Dat klager ook heeft ingestemd met de door verweerster voorgestelde aanpak en de keuze voor een bodemprocedure blijkt duidelijk uit zijn e-mail van 6 december 2018 (zie 2.7). Het ontbreken van een schriftelijke bevestiging van verweerster over het met klager afgestemde plan van aanpak en de keuze voor een bodemprocedure, betekent niet dat verweerster in dit geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De redenen voor de gekozen aanpak en bodemprocedure waren klager, zoals uit de hiervoor genoemde e-mail blijkt, immers duidelijk. Dat de bodemprocedure niet is verlopen zoals klager blijkbaar had verwacht, betekent niet dat  verweerster de rechtszaak van klager tegen bedrijf A en de stichting verkeerd heeft aangepakt. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.4    Klachtonderdeel b) gaat over de volgens klager niet voortvarende aanpak van zijn zaak door verweerster, waardoor pas in februari 2019 een bodemprocedure is gestart, en over het niet overnemen van de door klager gestelde wijzigingen in de dagvaarding.

5.5    De raad is op grond van de dossierstukken van oordeel dat verweerster ten aanzien van de aanpak van klagers zaak en het opstellen van de dagvaarding zorgvuldig en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat verweerster voorafgaand aan de dagvaarding van 4 februari 2019 regelmatig contact met klager heeft gehad over zijn zaak en dat verweerster met bedrijf A en de stichting heeft onderhandeld over de verkoop van klagers aandeel. Tijdens de zitting heeft verweerster hierop ook een nadere toelichting gegeven. Dat deze onderhandelingen maanden hebben geduurd, kan verweerster niet worden verweten. Schikkingsonderhandelingen kunnen nu eenmaal veel tijd in beslag nemen, onder meer vanwege de daarmee samenhangende financiële belangen. Over de door klager voorgestelde wijzigingen in de dagvaarding wijst de raad erop dat het uiteindelijk aan verweerster is om te bepalen welke informatie zij in processtukken opneemt waarbij de belangen van klager voorop staan. Verweerster heeft tijdens de zitting verklaard dat zij een aantal voorgestelde wijzigingen van klager heeft overgenomen. Dat verweerster niet alle voorgestelde wijzigingen van klager heeft overgenomen, betekent niet dat klaagster onzorgvuldig heeft gehandeld. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.6    Klachtonderdeel c) gaat erover dat verweerster volgens klagers niet adequaat is ingegaan op het door haar veroorzaakte bevoegdheidsincident en de kosten die zij daarvoor volgens klager ten onrechte bij hem in rekening heeft gebracht.

5.7    De raad is van oordeel dat van onzorgvuldig handelen van verweerster ten aanzien van het bevoegdheidsincident niet is gebleken. De dossierstukken bieden daarvoor ook geen aanknopingspunten. Verweerster heeft schriftelijk en tijdens de zitting toegelicht dat zij met klager heeft overlegd over de keuze voor de kantonrechter, mede vanwege de lagere griffie- en proceskosten, en over een reactie op het opgeworpen incident. Deze toelichting vindt steun in de correspondentie tussen verweerster en klager over het incident (zie 2.12 tot en met 2.16). Uit deze correspondentie (zie 2.16) en het door verweerster overgelegde overzicht van gedeclareerde activiteiten blijkt dat verweerster voor haar werkzaamheden in het bevoegdheidsincident geen kosten bij verweerder in rekening heeft gebracht. Klachtonderdeel c) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel d)

5.8    Klachtonderdeel d) gaat over de terugtrekking van verweerster als advocaat van klager op 2 mei 2019.

5.9    Op grond van gedragsregel 14 lid 2 moet de advocaat zich terugtrekken als tussen de advocaat en haar cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de opdracht moet worden uitgevoerd en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost. Op grond van lid 3 moet het terugtrekken door de advocaat op zorgvuldige wijze gebeuren en moet de advocaat ervoor zorgen dat haar cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.

5.10    De raad is van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op 2 mei 2019 aan te kondigen dat zij zich terugtrekt als klagers advocaat. Uit de overgelegde stukken valt duidelijk op te maken dat door het bevoegdheidsincident een vertrouwensbreuk tussen klager en verweerster ontstond die niet meer in onderling overleg kon worden geheeld. Klager was niet langer tevreden over de dienstverlening van verweerster en heeft dat in zijn e-mails ook duidelijk verwoord. Verweerster had dan ook geen andere mogelijkheid dan zich terug te trekken als zijn advocaat. Niet is gebleken dat klager hiervan nadeel heeft ondervonden. Uit de e-mail van verweerster van 3 mei 2019 (zie 2.16) blijkt dat verweerster nog heeft aangeboden een akte in het incident in te dienen en de zaak pas daarna neer te leggen. Klager had naar aanleiding daarvan op zoek kunnen gaan naar een andere advocaat. Klachtonderdeel d) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdelen e) en f)

5.11    Klachtonderdelen e) en f) gaan over schade van klager waarvoor verweerster, volgens klager, aansprakelijk is. Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.

5.12    De raad begrijpt uit de klacht dat klager verweerster aansprakelijk stelt voor schade die hij heeft geleden door de weigering van verweerster om de door klager betaalde kosten terug te betalen en door de waardevermindering van zijn aandeel in bedrijf A. Voor zover verweerster al aansprakelijk kan worden gesteld voor de door klager gestelde schade en voor zover klager heeft bedoeld een verzoek om schadevergoeding in te dienen zoals bedoeld in artikel 48b lid 1 Advocatenwet, overweegt de raad dat alleen sprake kan zijn van een eventuele schadevergoeding als de raad een maatregel aan verweerster oplegt. Daarvan is in deze klachtzaak geen sprake. Bovendien is een eventueel oordeel over de door klager gestelde schade voorbehouden aan de civiele rechter. Klachtonderdelen e) en f) zijn dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel g)

5.13    Klachtonderdeel g) gaat erover dat verweerster volgens klager niet alleen zijn belangen heeft behartigd, maar ook die van bedrijf A door de oprichting van haar nieuwe kantoor door bedrijf A te laten financieren.

5.14    De raad is van oordeel dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster. Verweerster heeft zowel in haar schriftelijke als in haar mondelinge verweer uitdrukkelijk betwist dat zij met bedrijf A heeft samengewerkt of dat haar kantoor door bedrijf A is gefinancierd. In de dossierstukken is ook geen enkel aanknopingspunt voor de door klager gestelde belangenverstrengeling te vinden. Het is de raad dan ook onduidelijk waarop klager zich baseert, aangezien hij zijn standpunt in het geheel niet feitelijk heeft onderbouwd. Dat verweerster tijdens de schikkingsonderhandelingen contact heeft gehad met de heer B., bestuurder van bedrijf A, betekent, anders dan klager heeft gesteld, niet dat verweerster ook de belangen van bedrijf A heeft behartigd. Integendeel, verweerster was juist in onderhandeling met bedrijf A om het belang van klager bij verkoop van zijn aandeel te behartigen. Verder betekent de vermelding van de marktwaarde van klagers aandeel in correspondentie met bedrijf A, anders dan klager kennelijk meent, niet dat bedrijf A betrokken is geweest bij de naamswijziging van het kantoor van verweerster, waarvan klagers overigens bij e-mail van 3 april 2019 door verweerster op de hoogte is gesteld (zie 2.10). Verweerster heeft ter zitting onweersproken toegelicht dat zij het bedrag van € 40.000,-, op voorstel van klager, alleen met het oog op een schikking heeft vermeld in een e-mail naar bedrijf A. Klachtonderdeel g) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel h)

5.15    Klachtonderdeel h) gaat over de informatievoorziening door verweerster aan klager over de intrekking van de rechtszaak en het vonnis van 5 juli 2019.

5.16    De raad is van oordeel dat verweerster zorgvuldig en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij het informeren van klager over de intrekking van de bodemprocedure en het vonnis van 5 juli 2019. Uit de dossierstukken blijkt dat verweerster klager per          e-mail heeft geïnformeerd over de intrekking en het latere vonnis van de kantonrechter van 5 juli 2019 (zie 2.19 tot en met 2.21 en 2.23). Ten aanzien van het niet meer kunnen starten van een nieuwe rechtszaak, zoals klager heeft gesteld, overweegt de raad dat er door de kantonrechter nog geen inhoudelijk rechterlijk oordeel over klagers geschil is gegeven. Het bevoegdheidsincident dat in de bodemprocedure bij de kantonrechter is opgeworpen, gaat immers alleen over de vraag welke rechter bevoegd is om over het geschil te oordelen, de kantonrechter of de rechtbank. Klachtonderdeel h) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel i)

5.17    Klachtonderdeel i) gaat over de aansprakelijkheid van verweerster voor de door klager gestelde schade als gevolg van de intrekking van de rechtszaak door verweerster op grond van artikel 250 Rv.

5.18    De raad is van oordeel dat verweerster ten aanzien van de intrekking van de rechtszaak zorgvuldig en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft de kantonrechter gevraagd om afstand van instantie, een recht van eiser om zolang de gedaagde nog geen conclusie van antwoord heeft ingediend, de aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure af te breken. Dat de kantonrechter dit verzoek in zijn vonnis van     5 juli 2019 niet heeft gehonoreerd en heeft afgewezen, kan verweerster niet worden verweten. Klachtonderdeel i) is daarom ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. A.S. Kamphuis en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 29 juni 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.