ECLI:NL:TADRAMS:2020:138 Raad van Discipline Amsterdam 20-333/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:138
Datum uitspraak: 15-06-2020
Datum publicatie: 22-06-2020
Zaaknummer(s): 20-333/A/NH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over verweerder in zijn hoedanigheid van deken kennelijk ongegrond. Niet gebleken dat verweerder partijdig is geweest in zijn onderzoek naar de door klager over een advocaat ingediende tuchtklacht.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  15 juni 2020

in de zaak 20-333/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 1 mei 2020 met kenmerk mb/re/19-530/1049962, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft medio juni 2018 bij verweerder een klacht ingediend over mr. K, de advocaat van de wederpartij van klager (de Gasunie). Klager verwijt mr. K – zakelijk weergegeven – dat hij (i) in de procedure bij het gerechtshof liegt en de rechter bewust verkeerd informeert, (ii) in de procedure bij het gerechtshof opeens een andere naam aanneemt voor de Gasunie en (iii) in de productie “Prijzen Hoogstraten 2009 – Overzicht van te hanteren aardbeisaldo’s” de helft van het document heeft afgekopieerd/aangepast.

1.2    Verweerder, althans een stafjurist van verweerder, heeft na ontvangst van de klacht een onderzoek ingesteld.

1.3    In juli 2018 heeft klager verweerder meegedeeld de klacht over mr. K in te trekken. Bij e-mail van 18 december 2018 heeft klager verweerder gevraagd de klacht over mr. K te heropenen.

1.4    Op 18 april 2019 heeft verweerder het concept van de aanbiedingsbrief aan de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad AL) voor akkoord aan klager gestuurd. Bij e-mail van 29 april 2019 heeft klager verweerder meegedeeld dat hij zich ‘in de gegevens kon vinden’ en heeft hij verzocht om ‘ook de brief (mail) van mij van 22 april 2019 er bij (te) doen.”

1.5    Op 22 april 2019 had klager drie e-mailberichten aan verweerder gestuurd. Deze e-mailberichten heeft verweerder, conform het verzoek van klager, toegevoegd aan het klachtdossier, evenals alle overige gewisselde stukken en het concept van de aanbiedingsbrief.

1.6    Bij brief van 11 juni 2019 heeft verweerder de klacht van klager over mr. K ter kennis van de raad AL gebracht. In de brief heeft verweerder zijn voorlopige visie over de klacht gegeven:

“(…) heeft [mr. K] in zijn hoedanigheid van advocaat de belangen van zijn cliënte behartigd aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem heeft verschaft. Hij kon en mocht afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal. Van omstandigheden die aanleiding zouden moeten zijn om de juistheid daarvan te verifiëren is niet gebleken.

Klager brengt in zijn klacht allerlei stellingen naar voren en doet beweringen die aan de civiele rechter zijn om te beoordelen. Het is niet aan de tuchtrechter om een oordeel te geven over de stellingen van partijen in een gerechtelijke procedure. Indien de stellingen van [mr. K] onjuist zijn, had klager die stellingen in de procedure bij de rechter in de civiele procedure(s) dienen te weerleggen.

Ook overigens is niet gebleken van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van [mr. K], zodat klager in zijn klachten (kennelijk) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, subsidiair de klachten als (kennelijk) ongegrond dienen te worden afgewezen.”

1.7    Op 24 juni 2019 heeft klager bij de raad AL een klacht ingediend over verweerder. Bij beslissing van 12 augustus 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland aangewezen om het onderzoek naar de klacht uit te voeren.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij partijdig is geweest in zijn onderzoek naar de klacht van klager over mr. K.

2.2    Klager heeft dit aldus toegelicht dat hij op 22 april 2019 stukken naar verweerder heeft opgestuurd waaruit volgens klager blijkt dat mr. K valse stukken heeft opgesteld (bijvoorbeeld de berekeningen van de Gasunie). Desondanks was verweerder van mening – in zijn visie – dat de klacht van klager (kennelijk) niet-ontvankelijk dan wel ongegrond was.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet  geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie van deken op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.2    In (onder meer) de artikelen 46c en 46d van de Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde ‘Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling’. Naar de kern samengevat dient de deken: a. een onderzoek in te stellen; b. steeds te trachten de klachten in der minne te schikken en c. indien geen schikking wordt bereikt de klacht schriftelijk ter kennis van de raad van discipline te brengen. Indien de deken van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond is of van onvoldoende gewicht deelt hij dit aan partijen en aan de raad mee. Hoe het onder a. bedoelde onderzoek dient plaats te vinden is niet wettelijk geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan.

4.3    De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder partijdig is geweest in het onderzoek naar de klacht van klager over mr. K. Het onderzoek is verricht conform het bepaalde in de Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling. Het stond verweerder vrij een voorlopig oordeel over de klacht te geven. Dat klager het niet eens is met dat voorlopige oordeel, betekent nog niet dat verweerder partijdig is geweest. De door klager op 22 april 2019 aan verweerder toegestuurde e-mails, waaruit volgens klager blijkt dat mr. K valse stukken heeft opgesteld, zijn door verweerder aan het klachtdossier toegevoegd, zodat de raad AL die stukken bij zijn beslissing heeft kunnen betrekken.

4.4    De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 15 juni 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.