ECLI:NL:TADRAMS:2020:135 Raad van Discipline Amsterdam 20-093/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:135
Datum uitspraak: 15-06-2020
Datum publicatie: 22-06-2020
Zaaknummer(s): 20-093/A/NH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over de advocaat van de wederpartij ongegrond. Dat de door verweerder overgelegde verklaringen vals zijn heeft de raad, mede gelet op het verweer van verweerder, niet kunnen vaststellen. Rest de vraag of verweerder om andere redenen had moeten afzien van het overleggen van de verklaringen. Hoewel het niet de-escalerend werkt waar dat wel passend en geboden was, heeft verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid naar het oordeel van de raad niet overschreden door de verklaringen aan de rechtbank over te leggen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 15 juni 2020

in de zaak 20-093/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

gemachtigde mr. Koudstaal

advocaat te Bloemendaal

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 30 juni 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 6 februari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/re/19-257/970615 van de deken ontvangen.

1.3    Vanwege de Coronamaatregelen heeft de mondelinge behandeling van de klacht plaatsgevonden via een videoconferentie op 26 mei 2020. Daarbij waren klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van verweerder aan de raad van 21 februari 2020. Bij e-mail van 30 maart 2020 heeft verweerder op verzoek van de griffier van de raad aangegeven welke bijlagen van de brief van 21 februari 2020 hij toegevoegd wenst te zien aan het klachtdossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager en zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw) zijn al jaren verwikkeld in verschillende procedures. Verweerder heeft de vrouw in (een deel van) die procedures bijgestaan.

2.3    In 2017 heeft verweerder in een verweerschrift in incidenteel appel klager beschuldigd van verkrachting. De klacht die klager daarover in 2018 heeft ingediend heeft deze raad bij beslissing van 13 mei 2019 gegrond verklaard (zaaknummer 19-094/A/NH). Het Hof van Discipline heeft de beslissing van de raad op 10 januari 2020 bekrachtigd (zaaknummer 190148).

2.4    In april 2019 heeft klager bij de rechtbank een verzoek ingediend tot verlaging van de door hem te betalen partneralimentatie. In dat verzoekschrift staat, voor zover hier van belang:

“Na de aankondiging van de echtscheiding, startte de vrouw van de ene dag op andere een campagne om de man uit huis te pesten. De kinderen werden tegen de man opgezet en de vrouw ging zich te buiten aan valse aantijgingen variërend van verkrachting (van haar door de man) tot incest (door de man jegens de kinderen) en alcoholisme, hoerenloperij, oplichting, et cetera. (…)

Deze aantijgingen zijn valselijk door de vrouw gedaan en zij heeft eerder aan de man verklaard daar destijds toe over te zijn gegaan uit emotionele woede.”

2.5    Op 3 juni 2019 heeft verweerder namens de vrouw een verweerschrift bij de rechtbank ingediend. Als bijlagen bij dat verweerschrift heeft verweerder een verklaring van de vrouw van mei 2019 en een (ongetekende) verklaring van een van de dochters van klager en de vrouw overgelegd.

2.6    De verklaring van de vrouw luidt, voor zover hier van belang:

“Ik kon niet met de man en de kinderen in de woning blijven in verband met het grensoverschrijdend gedrag van hem. Hij had mij tijdens samenwoning in een dronken bui gedwongen tot seksueel contact, dit heb ik aan de advocaat medegedeeld, Jeugdzorg en politie. Een voornemen tot het doen van aangifte heb ik na overdenking omgezet in een melding in het belang van de kinderen. Het feit van de verkrachting heb ik de advocaat gemeld mede in aanwezigheid van mijn familie (broer, zuster en schoonzuster).”

2.7    Op 11 oktober 2019 heeft verweerder namens de vrouw een tweede (ondertekende) verklaring van de dochter van klager en de vrouw van 1 juli 2019 aan de rechtbank overgelegd, waarin staat:

“Hierbij verklaar ik dat ik (…) niet in [de echtelijke woning) wil wonen. De vorige brief die ik verstuurd heb wil ik ongeldig verklaren.”

2.8    Bij beschikking van 4 december 2019 heeft de rechtbank het verzoek van klager afgewezen.

2.9    In een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 maart 2020 in een hogerberoepsprocedure tussen klager en de vrouw staat, voor zover hier van belang:

“[De vrouw] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard [klager] nooit van incest beschuldigd te hebben. Zij heeft wel bevestigd dat zij, onder meer tegenover de politie, heeft verklaard dat [klager] haar heeft verkracht. Zij stelt echter dat die verklaring juist was omdat die verkrachting daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in zijn verweerschrift van 3 juni 2019 gebruik heeft gemaakt van valse verklaringen waarvan hij weet dat de inhoud daarvan onjuist is.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2    Verweerder heeft aangevoerd dat klager zelf in zijn verzoekschrift de beschuldigingen van verkrachting en incest heeft genoemd. Van de zijde van de vrouw kon in redelijkheid niet op die onderdelen volledig gezwegen worden. De vrouw heeft het recht zich te weren en haar visie op de gebeurtenissen te geven naar aanleiding van het verzoekschrift. Dat heeft zij gedaan in een eigen verklaring die aan het verweerschrift is gehecht. Rekening houdend met de beslissing van deze raad van 13 mei 2019 is enkel volstaan met het overleggen van de verklaring van de vrouw en is deze verklaring verder onbesproken gelaten door verweerder. De verklaring van de dochter was vanuit alimentatierechtelijk perspectief relevant. Verweerder betwist dat de verklaringen vals zijn. De vrouw heeft zich consistent aan de verklaring gehouden, voor en na het overleggen van de verklaring door verweerder. De verklaring van de vrouw die verweerder heeft overgelegd, is volgens de vrouw in overeenstemming met haar eerdere verklaringen bij de politie, Jeugdzorg, familie en als getuige onder ede ten overstaan van de rechter-commissaris in een voorlopig getuigenverhoor en recent nog ten overstaan van het gerechtshof Amsterdam. De verklaring van de dochter heeft de dochter opgesteld, althans daarvan mocht verweerder redelijkerwijs uitgaan. De dochter heeft haar eerste verklaring later ingetrokken, wat impliceert dat de dochter de verklaring daarvoor heeft afgelegd, aldus nog steeds verweerder.

5.3    De raad overweegt als volgt. Klager verwijt verweerder dat hij in zijn verweerschrift gebruik heeft gemaakt van valse verklaringen, te weten een verklaring van de vrouw en een verklaring van de dochter van klager en de vrouw. Dat de verklaringen vals zijn heeft de raad, mede gelet op het verweer van verweerder, echter niet kunnen vaststellen. Rest de vraag of verweerder om andere redenen had moeten afzien van het overleggen van de verklaringen. Hoewel het niet de-escalerend werkt waar dat wel passend en geboden was, heeft verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid naar het oordeel van de raad niet overschreden door de verklaringen aan de rechtbank over te leggen. De verklaring van de dochter was relevant voor de alimentatieprocedure. Klager heeft voorts zelf in zijn verzoekschrift, hoewel niet relevant voor een procedure over de hoogte van de alimentatie, de beschuldigingen van verkrachting en incest opgenomen. Het stond verweerder vrij om daarop in het belang van zijn cliënte te reageren. Verweerder heeft toegelicht dat hij, met de beslissing van deze raad van 13 mei 2019 in zijn achterhoofd, er bewust voor heeft gekozen om alleen de verklaringen aan de rechtbank over te leggen zonder daarover zelf iets in zijn verweerschrift op te nemen. Hoewel verweerder ook anders op de beschuldigingen in het verzoekschrift had kunnen reageren, bijvoorbeeld door een blote ontkenning van de beschuldigingen, valt hem niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij voor de eerdergenoemde reactie heeft gekozen. Met deze reactie heeft verweerder de distantie betracht die van hem als advocaat verwacht mocht worden.

5.4    De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. K. Straathof en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 15 juni 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.