ECLI:NL:TADRAMS:2020:131 Raad van Discipline Amsterdam 20-287/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:131
Datum uitspraak: 08-06-2020
Datum publicatie: 18-06-2020
Zaaknummer(s): 20-287/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Het stond verweerster vrij om namens haar cliënt een verzoekschrift tot onderbewindstelling in te dienen. Daarbij behoefde zij niet de instemming van de overige kinderen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  8 juni 2020

in de zaak 20-287/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 17 april 2020 met kenmerk 2019-1002211, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster is moeder van drie kinderen. Zij is dement en woont in een verzorgingshuis. Bij levenstestament heeft zij tot algemeen gevolmachtigde aangewezen haar schoonzoon (die ook de onderhavige tuchtklacht namens haar heeft ingediend, hierna: de schoonzoon).

1.2    Namens één van de kinderen van klaagster heeft verweerster een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend dat erop is gericht dat klaagster onder bewind gesteld zal worden.

1.3    Bij brief van 2 september 2019 heeft de schoonzoon als gevolmachtigde van klaagster bij de rechtbank bezwaar gemaakt tegen het verzoek tot onderbewindstelling.

1.4    Op 2 september 2019 heeft de schoonzoon namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft het verzoekschrift ingediend zonder medeweten en instemming van de andere twee kinderen van klaagster.

b)    Verweerster heeft de beoogd bewindvoerder meegedeeld dat er geen familieleden zijn die tegen de onderbewindstelling zijn. Daarmee handelt verweerster niet volgens de geldende procedure en pleegt zij valsheid in geschrifte.

c)    Verweerster heeft in het verzoekschrift leugens en aantijgingen tegen de schoonzoon en zoon van klaagster opgenomen.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Ontvankelijkheid

4.1    Verweerster heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de door klaagster aan de schoonzoon bij levenstestament verleende algemene volmacht de schoonzoon niet de bevoegdheid geeft om namens klaagster een tuchtklacht in te dienen. De voorzitter gaat hierin niet mee. Klaagster heeft de schoonzoon gevolmachtigd om haar in al haar hoedanigheden te vertegenwoordigen in alle zaken en namens haar alle rechtshandelingen te verrichten op het gebied van het burgerlijk recht, het belastingrecht, het procesrecht en elk ander rechtsgebied voor zover de wet een en ander toestaat. Daaronder valt ook het indienen van een tuchtklacht over een advocaat.

Inhoudelijk 

4.2    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a)

4.3    Klaagster verwijt verweerster dat zij namens één van de kinderen van klaagster een verzoekschrift tot onderbewindstelling van klaagster heeft ingediend, zonder instemming en medeweten van de andere twee kinderen van klaagster. Klaagster heeft echter niet toegelicht op grond van welke rechtsregel een verzoekschrift tot onderbewindstelling alleen met medeweten en toestemming van alle kinderen kan worden ingediend. Een dergelijke rechtsregel bestaat ook niet; het stond verweerster vrij om namens haar cliënt een verzoekschrift tot onderbewindstelling van klaagster in te dienen. In het verzoekschrift heeft verweerster de namen van de overige belanghebbenden – waaronder de twee andere kinderen van klaagster – genoemd, die door de rechtbank in de gelegenheid zijn gesteld op het verzoekschrift te reageren. Dat hebben zij, althans dat heeft de schoonzoon ook gedaan. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.4    Dat verweerster de beoogd bewindvoerder heeft meegedeeld dat er geen familieleden zijn die tegen de onderbewindstelling zijn heeft verweerster gemotiveerd betwist. Hiertegenover heeft klaagster haar klacht niet onderbouwd. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.5    In klachtonderdeel c) verwijt klaagster verweerster dat zij in het verzoekschrift leugens en aantijgingen over de schoonzoon en zoon van klaagster heeft opgenomen. In haar repliek heeft klaagster hiervan een aantal voorbeelden genoemd. De door klaagster genoemde voorbeelden zien echter op het inhoudelijk debat in de civiele procedure tot onderbewindstelling. Het is aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen. Dat verweerster feiten heeft geponeerd waarvan zij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat die onjuist zijn heeft klaagster onvoldoende onderbouwd en is ook niet gebleken. Verweerster mocht afgaan op het feitenmateriaal dat haar cliënt haar verschafte. Dat verweerster aanleiding had moeten hebben om aan de juistheid daarvan te twijfelen is niet gebleken. Klachtonderdeel c) is eveneens kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 8 juni 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.