ECLI:NL:TADRAMS:2020:130 Raad van Discipline Amsterdam 20-301/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:130
Datum uitspraak: 08-06-2020
Datum publicatie: 18-06-2020
Zaaknummer(s): 20-301/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Hoewel de voorzitter begrijpt dat klager het niet eens is met de beslissing van de vrouw zich tot verweerder te wenden in plaats van een mediator, kan het verweerder niet tuchtrechtelijk verweten worden dat hij vervolgens namens en in het belang van de vrouw een brief aan klager heeft gestuurd.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  8 juni 2020

in de zaak 20-301/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 23 april 2020 met kenmerk 1047945/EJH/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is in 2017 gescheiden. Hij en zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw) hebben in het kader van hun scheiding een ouderschapsplan opgesteld. De vrouw is daarbij bijgestaan door verweerder, klager door een eigen jurist. In het ouderschapsplan is onder meer bepaald dat indien klager en de vrouw een meningsverschil hebben over de uitvoering van het ouderschapsplan of de invulling van de zorg en opvoeding, zij zich zullen wenden tot een ter zake deskundig mediator, teneinde de geschilpunten tot een oplossing te brengen.

1.2    Bij brief van 28 november 2019 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Tot mij heeft zich gewend [de vrouw] (…) in verband met uw e-mails aan cliënte waarin u aangeeft te willen komen tot een aanpassing van de eerder vastgestelde kinderalimentatie ten behoeve van uw beide kinderen.

In het vervolg zal ik de belangen van cliënte behartigen met betrekking tot uw wens om de alimentatie aan te passen. Ik wil u verzoeken cliënte daarover niet meer rechtstreeks te benaderen, edoch correspondentie daaromtrent uitsluitend te richten aan ondergetekende.

Ik zal uw e-mails en het daarin vervatte standpunt doornemen en u in een later stadium nader inhoudelijk berichten.”

1.3    Op 8 december 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tussen klager en de vrouw komt, terwijl daar geen reden voor is. Het ouderschapsplan hoort gevolgd te worden en verweerder heeft daarin ook zijn verantwoordelijkheid. De manier waarop verweerder optreedt drijft klager en de vrouw uit elkaar en dat komt niet ten goede van de kinderen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat de advocaat een grote vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad.

4.2    Klager verwijt verweerder in de kern dat hij voor de vrouw optreedt in het geschil met klager, terwijl klager en de vrouw in het ouderschapsplan overeen zijn gekomen dat als zij een meningsverschil hebben over het ouderschapsplan, zij zich (eerst) tot een mediator zullen wenden. Hoewel de voorzitter begrijpt dat klager het niet eens is met de beslissing van de vrouw zich tot verweerder te wenden in plaats van een mediator, kan het verweerder niet tuchtrechtelijk verweten worden dat hij vervolgens namens en in het belang van de vrouw een brief aan klager heeft gestuurd. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 8 juni 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.